“Zonder al te veel moeite kan ik ze me nog voor de geest halen: die twee Nigeriaanse broers op de speelplaats met hun te kleine mutsen om hun oren tegen de kou te beschermen. Verbijsterd wandelden ze over het basketbalpleintje van de school. De dag ervoor waren ze aangekomen en nu liepen ze op twee meter afstand van elkaar, hun hoofden lichtjes naar beneden gericht opdat de sneeuw niet in hun ogen zou vallen en omdat woorden tekortschoten. Gisteren waren ze nog in 40 graden hitte en vandaag, voor de eerste keer na zestien à achttien zomers, liepen ze in de … sneeuw! Ik keek ze aan en vroeg me af hoe vreemd dit voor ze moest zijn. Hun wereld was fors door elkaar geschud en witte wolken vielen in duizendvoud versplinterd naar beneden. Ik zie ze nog lopen: die twee trotse, zich richting schoonheid en mannelijkheid ontluikende jongens in een zondvloed aan sneeuw die in contrast met hun donkere huidskleur extra in de verf werd gezet. Ik ben me blijven afvragen hoe ze zich voelden op die witte school, in dat blanke land, op dat rare continent waar de wolken uiteenvallen. Maar vandaag is het anders. Vandaag denk ik eenzelfde soort schok en misplaatstheid te voelen. Het is mijn eerste dag in Calcutta en nu vorm ik zelf het contrast.
Hier lig ik in een piepklein kamertje van het lelijkste groen op een belachelijk dun matrasje met een ventilator boven me die verraderlijk trilt en met elke zwaai vermoeid de hitte tracht weg te waaien. In mijn handen heb ik m’n nieuwe dagboekje op bladzijde één. Het eerste boekje met reisverslagen over de twee maanden in Zuid-Oost Azië zit veilig opgeborgen in m’n stoffige rugzak met achter de rits een overvloed aan beschrijvingen van tropische eilanden, westerse feestjes op oosterse grond, gezapige boottochten en snorkelvertier. Mijn eerste dag in India bevestigt mijn vermoeden dat ik als een tabula rasa met een gloednieuw dagboek moet beginnen. Hoeveel woorden zal ik nodig hebben om die eerste impressies van deze buitenaardse wereld van me af te schrijven? Alleen de taxirit tussen de aftandse luchthaven en deze celkamer op Sudder Street verdient al een heel boek.
Na een tijdje stap ik de deur uit. Ik wil iets te eten vinden en ga in de enorme drukte op zoek naar een plaatsje dat niet te veel is aangetast door de geuren van menselijke uitwerpselen, compenserende wierook en onhygiënisch uitziende streetfood. Mijn voeten slepen zich verder, terwijl mijn ogen blijven hangen bij de mensenmassa voor, naast en achter me; bij kreunende kreupelen onder me; bij vervallen huisjes met afgebladderde affiches van Bollywoodfilms; bij bedelende kindjes; bij de zweetdruppels van rennende riksja’s met in hun koetsje rijke Indiërs in maatpak. Ik zie de starende ogen van passanten die mijn twee meter lange lijf zien als een bebaarde vrouw in een rariteitencircus in West Virginia circa 1890. Ik hoor claxons van taxi’s, brommers en autoriksja’s die koeien, honden en mensen willen wegjagen. Ik voel me een witte kever verdwaald in een zwarte mierennest en het lijkt dat ik op één dag de onbetrouwbare gids van mezelf ben geworden.
Hier ruikt het best lekker. Ik stap de bar binnen, ga op een krukje aan een stenen tafel zitten en kijk rond op zoek naar een menubord. Er wordt me gezegd dat er maar één ding op het menu staat: goat curry. Even later probeer ik het taaie vlees met mijn hoektanden tevergeefs door te bijten, terwijl een zwart geitje met door mezelf ingebeelde tranen naar de curry in de dampende wok staat te kijken. Ik reken af en dool terug richting mijn hotelkamertje. Onderweg word ik aangesproken door drie jonge verkopers van hippe, ‘Amerikaanse’ kleding. Ze vragen vriendelijk of ik Amerikaan ben. Van België hebben ze nog nooit gehoord, maar dat weerhoudt hen er niet van om op oprecht geïnteresseerde toon vragen te stellen. What’s your good name sir? What is your profession sir? Are you married? What do you think of our country, sir? Los van die laatste vraag beantwoord ik hun nieuwsgierigheid met plezier. Na een tijdje stellen de drie jongens voor om hun winkel te sluiten en me hun huis te tonen. Ik ga gedwee mee. Onderweg verandert het decor stapsgewijs in een nog vuiler, armoediger, meer Middeleeuws Calcutta. Voordat het echt tot me doordringt, kom ik in de door Moeder Theresa bekend geworden sloppenwijken terecht. This is my home, zegt de meest vlotte van de drie en wijst naar een door ijzeren platen bedekt hutje waarin ik niet eens mijn hond zou laten slapen. De jongen vraagt me om te gaan zitten op een bank voor het steegje en loopt even naar binnen. Ik ga, murw geslagen door alle indrukken, verstijfd zitten. Binnen tien seconden ben ik omringd door twintig nieuwsgierigen die me willen aanraken, de kleur van m’n handpalm controleren en me in Hindi lijken te bezweren. De jongen keert terug van het krot, ziet dat ik niet op mijn gemak ben en stelt voor om hier weg te gaan. Ik volg hem en zijn twee vrienden en we komen na een tijdje via een achterpoortje binnen in de overdekte, ommuurde marktplaats waarvan ik de voorbije middag wegvluchtte vanwege de meedogenloze stank, de afgehakte dierenkoppen en de hoopvolle Indiërs die zich aan me vastklampten om mijn gids te mogen zijn. Het is rond 22u en de markt lijkt verlaten. We gaan met z’n drieën op een hoge, stenen drempel zitten en één van de jongens wordt erop uitgestuurd om vier flesjes bier te halen. Ik trakteer. In afwachting van de verfrissende biertjes praat ik met de twee overgebleven jongens. Ik vraag of ze hun Engels op school hebben geleerd. We didn’t go to school for one day, sir. Ze hebben het geleerd via soortgelijke gesprekken met toeristen. Terwijl ik daar zit, merk ik dat het rondom ons toch niet zo verlaten is. Ik kijk naar een kindje dat op de met dierenbloed bedekte vloer tracht te slapen. Twee mannen zoeken met opgespannen armen de juiste ader om in te spuiten, terwijl tientallen ratten in onvoorspelbare kringen rond ons kruipen. Het enige wat ik probeer is om mijn inwendige schok niet kenbaar te maken. Ik doe alsof er niks aan de hand is; alsof dit in mijn land ook doodnormaal is. Ik wil de jongens niet laten merken dat ik dit geen waardig leven voor hen vind. Ze zijn gastvrij; ze toonden me hun woning met een fierheid waarmee een miljonair zijn villa met zwembad laat zien. Wie ben ik om hen de onmenselijkheid van dit tafereel duidelijk te maken als ze zich zo menselijk opstellen? De derde jongen komt door een spleet tussen de buitenmuren gekropen en geeft ons het bier. De twee jongens naast me sporen hem aan om me al mijn wisselgeld terug te geven. We klinken op Calcutta. Wanneer ik een paar vragen later de bodem van mijn flesje nader, ben ik enigszins opgelucht dat ze naar huis moeten. Ik kruip door dezelfde spleet, neem dankbaar afscheid en wandel terug naar mijn hotel. Onderweg bereid ik me voor op het neerploffen op mijn bed en op het desolate schrijven in mijn dagboekje over mijn eerste dag in India. Ik denk onderweg aan metaforen als ‘rollercoaster zonder eind’, een ‘vliegtuig zonder landingsbaan’, een ‘tsunami aan prikkels’ maar weet dat mijn schrijven bij voorbaat gedoemd is om tekort te schieten.
Ik lig al een tijdje wakker op m’n bed. Het lijkt alsof de ventilator elke poging tot grijpen en begrijpen van wat ik beleefd heb in z’n draai wegslaat. En hoe kan het ook anders? Hoe kan ik zoiets hard verwerken als het leven tot nu toe zo zacht voor me is geweest? Ik denk nog een laatste keer terug aan die twee Nigeriaanse broers, zoek naar de uitknop van mijn oververhitte interne monoloog, sluit dit dagboek en ga slapen…”
Na twee maanden door India gereisd te hebben, is hij terug in Calcutta. Hij ligt in Victoria Park een middagdutje te doen. De groene velden dienen als een rustige oase in het danteske Calcutta. De cirkel is rond: twee maanden geleden kwam hij hier vanuit Bangkok aan en nu slaapt hij in de schaduw van een boom met zijn dagboekje opengeslagen op de bladzijde waarop hij zijn eerste dag in India beschreef. Hij had bewust gewacht tot het einde van zijn reis om de neerslag van zijn eerste bevindingen van India te herlezen. Onderweg had hij zich al voorgesteld dat hij verbaasd zou zijn over de zwaarte en de schok die in deze prille impressies school. Is hij dezelfde man die een claustrofobisch gevoel kreeg bij de greep die dit land op zijn zintuigen had? Is hij dezelfde persoon die in paniek ervoer dat hij hier niet thuishoorde en daarom zijn vertroebelde geest geen veilige haven kon bieden? Is hij het die dacht dat hij tijdens zijn twee maanden in India geen seconde gelukkig zou zijn?
Hij wordt wakker. De glimlach die zijn gezicht al zeven weken niet heeft verlaten, is er nog steeds. Het lezen van de eerste bladzijden uit zijn dagboekje heeft hem in zijn overtuiging bevestigd dat net deze moeilijke zoektocht in dit vreemde land tot zoveel meer geluk heeft geleid. Zijn geluksgevoel heeft zich met elke dag, elke ontgonnen stad en elke geslaagde poging tot gewenning tot in de zevende hemel geworsteld. De strijd met de tsunami aan prikkels kon blijkbaar alleen gewonnen worden door zich eraan over te geven. Nadat hij Calcutta met haar verpletterende indruk achter zich had gelaten, had hij stap voor stap, treinreis na treinreis de kracht en pracht van India ontdekt: een land dat niet te evenaren contrasten in cultuur en natuur herbergt; waar schoonheid en lelijkheid een onafscheidelijke tweeling vormen. In dit land had hij zijn westerse vooringenomenheid aan de grens achtergelaten om voor zichzelf een thuisgevoel te creëren. Een soloreis in India aankunnen, is het leven aankunnen zindert nog steeds als een mantra door zijn hoofd.
Morgen gaat hij terug naar België: op zoek naar zijn thuisbasis. Hij vraagt zich af in hoeverre zijn fundamenten zullen worden weggeblazen door een wind die waarschijnlijk vanuit het Oosten zal waaien. Hij is benieuwd of er bij thuiskomst ook een deel van hem is achtergebleven.
Can I simply say what a comfort to uncover a person that truly understands what they’re talking
about on the net. You certainly realize how to bring a problem to light and make it important.
More people really need to read this and understand this side of your story.
I can’t believe you aren’t more popular given that you
certainly have the gift.
LikeLike