Eerste brief van Joachimus aan Louie Stopius.
Toen ik je daar zag liggen terwijl de verpleegsters je zoals bij een pitstop tijdens Formule 1 proper maakten, je reflexen testten en me de schaar aanreikten om het meest wonderlijke der wonderen door te knippen, kon ik enkel denken: Wat maak je enge bewegingen? En wat een grote voeten heb je? Hebben we een monstertje gecreëerd?
Wist ik veel dat baby’s net op het allereerste moment dat ze een teken van leven uitstralen, op hun lelijkste zijn. Wist ik veel dat die eerste reflexen raar ogen en bij alle nieuwkomertjes de voeten buitensporig groot lijken omdat ze nog zo dun en wit zijn in vergelijking met de rest. Wist ik veel dat je weldra zo ontzettend mooi ging worden. De bevreemding die ik de eerste momenten voelde, werd helemaal gedicht toen men je in mijn armen legde. Nabijheid van lichaam overbrugt mentale afstanden. Apetrots stapte ik naar je mama en toonde ik je met verbale opluchting: ‘alles is goed met hem, alles is goed.’ Cum laude op je eerste rapport.
Je bent nu een weekje oud en ik kan niet geloven dat je met je kleine lijfje al zo’n grote plaats in ons universum inneemt. Papa was een gewaarschuwd man: mijn leven ging hélemaal veranderen, de aarde zou plots omgekeerd draaien, links wordt rechts, onder wordt boven. In alle eerlijkheid: dat valt wel mee. Je zit volkomen in het verlengde van wat mijn leven vóór je komst was. Je bent de vlinder die als een uitgedragen cocon uit de liefde tussen je papa en je mama komt. Je bent gemaakt van het overschot van genegenheid tussen je ouders, alsof we van onze overlopende hartstocht een nieuw leven konden kneden die op zijn beurt hopelijk ooit zal overvloeien van liefde.
Je aanwezigheid voelt zo natuurlijk en organisch aan. Zo logisch ook. Het meest vreemd vind ik dat het helemaal niet zo vreemd is. Ik ben dus geen compleet ander mens geworden, maar ik voel me wel een stuk rijker. Rijker in zijn eenvoud. Papa heeft namelijk nogal de neiging om met het ene been op planeet hier en het andere op planeet ginds te staan. Jij houdt me hier en nu in het hier en nu. De rust die ik voel wanneer onze hartslagen een duet spelen als je op mijn borst ligt, is voor mij zo’n openbaring. Nooit verwacht! Spoedcursus mindfullness gratis aangeboden door een manneke van één week oud.
Ik ben heel lang bang geweest om een kindje te krijgen en mijn vrijheid in te wisselen voor verantwoordelijkheid. Ik had schrik om overal waar ik zou lopen een elastiek te voelen die altijd naar mijn kind zou leiden. Angst om niet langer geheel als individu te mogen ontsporen, verdwalen. Een kans tot escapisme die ik niet per se zou benutten, maar wel de aanwezigheid ervan zou blijven koesteren. Noem me voorbarig, maar ik ervaar het niet zo. Als er al een elastiek is, is die uit liefde gefabriceerd. Dat die liefde verantwoordelijkheid met zich meebrengt zal nog ongetwijfeld meermaals blijken. Ik weet intussen wat de bovenhand zal nemen en behouden. Love is all.
Zoals ik onder al die lagen mens-zijn blijkbaar ook een dik laagje papa in me heb, heb jij nog alle lagen in je. Je kan worden wie je wilt worden. Of nog liever -in de woorden van die maffe Duitser met zijn snor (nee, niet die, gekkie. Die andere)- ‘word wie je bent’. We zullen je vrij laten en helpen waar nodig om op deze maffe aardbol te beseffen dat cowboys de slechterikken en indianen de goeien zijn; dat niet iedereen met evenveel kansen aan de start vertrekt en dat liefde altijd en overal koning hoort te zijn. Ik herhaal me: Love is all.
Het vonkje waaruit jij bijna 8 jaar later bent gevormd, ontstond toen ik met je lieve mama Fien op een feestje in de zetel belandde. Steek het op het bier (of was het Heineken?) maar we lieten van in den beginne de pionnen voor wat ze waren en grepen meteen naar de koning en de koningin. Thema van een spontane eerste date: hoe we allebei apart ontdekten dat de zoektocht naar liefde en de queeste naar vrijheid geen afzonderlijke verhaallijnen hoeven zijn, maar met wat geluk samen komen. Los van elkaar hadden we zoals velen liefde als iets van mensen samen en vrijheid als een individueel pad gezien. Ik gaf mama het beeld dat niks weerhoudt om het wandelpad richting vrijheid te zien als een weg waarop je samen loopt. Je kan ook met z’n tweetjes vrij zijn. Dat papa daaraan het geleende woord ‘tweezaamheid’ plakte en deed alsof het copyright Stoop was om je mama in te palmen, kan je me hopelijk vergeven. Ik en mama lopen nu nog steeds op dat pad. Jij kwam ons sinds vorige week vergezellen. Eerst in de draaidoek, dan in je buggy, op je stepje, driewieler, fiets met en zonder extra wieltjes, op de scooter die je stiekem achter onze rug hebt aangeschaft, in je elektrische, computer gestuurde auto en tenslotte misschien met je eigen vonkje, overvloeiende liefde en cocon. Geen haast hoor. Je bent tenslotte nog maar zeven dagen oud.
Tweede brief van Joachimus aan Louie Stopius.
Psalmen 1:42 tot 3:14
Lieve Louie,
Je mama vroeg me vandaag wat ik het leukste vind aan papa zijn. Na even nadenken, zonder echt te twijfelen, noemde ik de aanraking, het voelen, jouw lichaamswarmte. De manier waarop je met de cadans van aanspoelende golven op een zomerdag met je mond tegen mijn wang ademt. Elke dag wordt de (her)ontdekking aangescherpt dat tastzin de puurste vorm van ervaren is. Reuk, gehoor en beeld creëren interpretaties die als omwegen de werkelijkheid verbuigen. Aanraking is aanraking: de meest basale, pure vorm van in de wereld staan. Je zal het later nog aan je huid merken als je diep geraakt wordt door een reeks woorden die je hand grijpen en je vingers leggen op wat je zelf net niet kunt uitdrukken; als je je favoriete liedje uit je puberteit na twintig jaar onverwacht terughoort; als je over een heuvel rent en op de top bijna opstijgt van geluk bij het goddelijke landschap tot de horizon en terug. Kippenvel is het uithangbord van de ziel. Je huid is je huis.
Als we over een paar jaar in de natuur lopen, zal ik je vertellen hoe je een bos zowel kunt zien als bos op zich maar evenzeer als som van bomen, en bomen als som van bladeren en takken, en bladeren als som van nerven. Een mens is een machtig wezen met een aangeboren vrijheid van inzoomen en uitzoomen. Je ogen, oren, neus en mond zijn sleutels waarmee je schatkisten opent. Met je huid de boomschors aaien is wonderlijk aarden. We zullen onze ogen sluiten, onze geest volledig vullen met aanraken en de wereld als een verdwaalde strandbal loslaten. Daarna pas zullen we de warme leegte volgieten met onze verbeelding. Ik zal je zeggen dat het grootste wonder op aarde de aarde zelf is. Dat de boom voor onze neus ringen in zijn stam draagt die stroken met onze planeet één keer rond de zon. Dat hier hon-der-den jaren geleden net als wij een andere papa en zijn zoontje stonden met handen vol schors en koppen even zonder kopzorgen. Jij zal me zeggen wanneer dat beloofde ijsje er nu eindelijk aankomt.
Omdat ik enorm van taal hou, vreesde ik vóór jouw blije intrede dat ik je eerste maanden maar niks ging vinden. Veel ellendige nachten, plus een beperkte improvisatie op grondtonen als slapen, kakken, huilen als hij niet kan slapen, huilen omdat ie onder de kak zit (of poep zoals ze in je raar thuisland zeggen). Bij enkele vaders komt hierdoor de echte klik pas bij eerste herkenning of woordjes. Bij mij in tegendeel. Vanaf dag één communiceren onze huiden als twee aparte golven die lang genoeg over elkaar vloeien om te beseffen dat ze uit hetzelfde water bestaan. We klikken, Louie. Als magneten. Jij de plus, ik te min. Onze huid is een tactiel kijkgaatje naar het heelal wat ons in oorverdovende stilte omringt, omarmt, omsluit. Wang tegen wang is de snelste route naar de sterren. Mijn binnenweg richting geluk.
Later zullen je eerste woordjes komen. dada, mama, papa, kaka. Trotse woordjes na je eerste schooldag: maan, vuur, roos. En nog later komen je eerste vragen. Waarom is de lucht blauw? Omdat God stiekem van smurfen houdt. Waarom zijn meisjes zo stom? Om puisterige slungels op afstand te houden. Waarom zijn jij en mama een koppel? Omdat mama uiteindelijk toch op een puisterige slungel is gevallen. En dan komen ongetwijfeld ook de vragen waarvoor ik bang ben: Waarom wordt er gepest op school? In begin kan ik je nog iets wijsmaken: de ergste pester van de school wordt later als hij groot is sowieso een mislukkeling. Bullies schoppen het nooit tot bedrijfsdirecteurs, populitici (geen taalfout) of president van de Verenigde Staten. Nog later, nog moeilijker: waarom is er oorlog? Waarom hebben jullie niet méér gedaan voor het klimaat en tegen ongelijkheid? Waarom zijn zoveel mensen boos op het Westen?
Hoe zal ik je in vredesnaam kunnen uitleggen dat er op jouw geboortedag ouders aanspoelden aan de voorspoedige oevers van Europa, misleid door Verlichting uitstralende vuurtorens, denkend eindelijk veilig voet aan wal te zetten om meteen weg te zakken in een moeras van kille tentenkampen en dito onthaal, met kindjes in ontrafelde draagdoeken negen maanden daarvoor verwekt in donkere schuilkelders waar mama en papa hun huiden lieten dansen en zingen tegen de donderslagen van de hel daarbuiten. Geboren als een speldenprikje hoop, een restantje warmte, een middenvinger naar dood en verderf. Hadden die mensen dan iets fout gedaan? Konden jullie niet meer doen voor hen? Mijn mond vol tanden zal boekdelen spreken. Ik weet niet wat er lastiger wordt: die keerzijde van de wereld verdragen, of ze verklaren.
En dat laatste, lieve Louie, is nu juist waar ik even niet aan denk als je ligt te knikkebollen tegen mijn warhoofd. Ik wentel me gaarne in jouw onwetendheid, in de zalige zuiverheid van je zijn. Later kan je nog genoeg aan bomen aaien, over heuvels rennen, pesters op hun plaats zetten, de wereld proberen plaatsen en leren hoe je met mama’s humor papa’s gefilosofiepieker kunt compenseren. Maar geen haast hoor. Je bent tenslotte nog maar een dik maandje oud.
Derde brief aan Louie Stopius.
Uittreksel uit het evangelie volgens Johannes de Stoper 3:14 tot 6:08
Lieve Louie, het wordt hoog tijd dat we het even uitvoerig over jouw mama hebben. Je zou denken dat je papa de gekste van je twee ouders is, gezien de momenten waarop hij met zijn grotesk gezicht veel te dicht over je komt hangen en met sopraanstem de vreemdste koosnaampjes op je loslaat. Maar laat je door die lawine aan Koekiemonsters, Kleine Freggels, Dikkie Diks en Chewie Chewbakkas niet in de maling nemen… het is je mama (ter stond door mij liefkozend met albinokonijn, Samson, ijsbeer, lastige Trees en Bossche Bol … betiteld) die werkelijk de zotste is ten huize Stoop-Huige. Louie, schrik niet als je later een boodschappenlijstje vraagt en van pokerface-mama een papiertje ter grootte van een postzegel krijgt met de etenswaren in microscopisch kleine letters. Verschiet niet als je ‘s avonds rustig op het toilet met boekje in de hand je ding doet, wanneer plots het licht uitgaat en je in het donker enkel witte tanden en gegrinnik opmerkt. Wees niet verbaasd als je na een monoloog waarbij je tot je eigen verbazing ein-de-lijk de zin van het leven verbaal benaderde, van je mama hoort: ‘Wacht! Kan je opnieuw beginnen? Ik heb niet geluisterd!’ Ja Louie, een verwittigde Chewie Chewbacca is er twee waard.
Maar je mama is niet alleen de grappigste vrouw in de Lage Landen, ze is een bodemloze schatkist aan kwaliteiten. Zoals een dobbelsteen geheel per toeval honderdachtendertig keer op rij telkens met één stipje boven komt te liggen, heb je het als zoontje getroffen met de unieke speling van de natuur, Fien Huige genaamd. Je mama is zowel lady als gaga, the voice of Holland (bij de deaf auditions), lowbrow met een knipoog, highbrow als ze er zin in heeft, alles wat je nodig hebt op een onbewoond eiland, de druppel die mijn oceaan doet overlopen en zo golven verwekt die aanspoelen op een voorheen ongekende kust van rust met daarop een enkele bloem die elke lente exact genoeg blaadjes telt om van me te houden.
Dit alles kon ik niet vermoeden toen ik haar voor het eerst zag op het Amsterdams antikraakfeestje (je weet wel, met die Heineken). Ik was als een gehaaide tortelduif met arendsogen op zoek naar een vrouwelijke versie van mezelf die urenlang over de katten en opwindvogels van Murakami kon praten, over Jimi Hendrix met The Experience of toch liever met The Band of Gypsys, en over Nietzsche en diens eeuwige terugkeer van hetzelfde – wat bij je mama veeleer als de perfecte voorzet van een grap zou dienen ‘Weet je wat de eeuwige terugkeer van hetzelfde is? Wat er uit jouw mond komt! En dan keihard lachen om haar eigen grap. Denk hierdoor niet dat ik de slimste in huis ben. Ik ben weliswaar meer belezen, maar je mama’s emotionele voelsprieten en psychologisch vernuft zijn zo hoog dat haar IQ dichtbij de warmte van haar EQ is gekropen om samen te groeien als kool. Ik vernoemde het al in mijn trouwspeech toen jij nog enkel uit sterrenstof en een vaag idee bestond: er reageert niemand ter wereld enthousiaster op leuk nieuws en niemand zal je meer begripvol, streng maar rechtvaardig ontvangen als je met een nota van de directeur thuiskomt omdat je stiekem lijm op de leraarsstoel hebt gegoten. Je mama’s luisterend oor werkt als een geöliede tandem samen met haar adviserende mond. Ze wordt ongetwijfeld jouw zorgzame gids die weet wanneer ze achter de schermen moet blijven als jouw souffleur van goede raad, en wanneer ze je los moet laten.
Nee, een wetenschappelijke studie of dating-site gebaseerd op gemeenschappelijke interesses had Vlaamse reus en het Hollands albinokonijn niet bepaald gekoppeld, maar geen handboek of expert kon me meer over liefde en mezelf leren dan je mama. Niet liefde, maar verliefheid is blind. Liefde is met de ogen wagenwijd open elkaars gebreken ontzien. Liefde is lief zijn, open staan voor uiteenlopende interesses, allebei weg stappen van het eigen gelijk om in het midden te kruisen, verbouwereerd zijn over hetzelfde onrecht, genieten van het ene moment, loslaten van het andere, verwondering delen, vragen stellen, frustratie uiten, luisteren, zorgen, klieren, ruzie maken, uitpraten, zingen, lachen, kletsen en morgen weer doorgaan. Eeuwige terugkeer…
Louie, later als je (met of zonder Augmented Reality-lenzen) hoopt de vrouw of man van je dromen te strikken, weet dan dat liefde méér gaat over overeenkomen dan over overeenkomsten. Maar geen haast hoor. Je bent tenslotte nog maar acht weken oud.
Vierde brief aan Louie Stopius
Leviticus 6.57 tot 9.23
Terwijl je wel al kunt communiceren, kan je nog niet praten. Geen paniek, dat kan nog niemand op jouw leeftijd. Sterker nog: jullie negen weken oude monstertjes, missen nog een algeheel taalbesef. Ik vraag me dus oprecht af wat er dan wel in je hoofdje omgaat. Zijn je gedachten wazige droombeelden; je gevoelens de meest pure gewaarwordingen? Als je naar me lacht, spreek je dan bij gebrek aan letters, woorden en zinnen de enige echte taal der liefde of mag ik mezelf als papa nog niet zoveel eer toedichten? Er staat je nog wat te wachten jongen. Taal is immers al te vaak frustrerende onmacht om ladingen te dekken, maar evengoed zalig buiten de lijntjes van de realiteit kleuren. Taal is harten veroveren en geesten betoveren; het is alles tussen aardsgevaarlijk en pure schoonheid.
Dromen bijvoorbeeld, waarover gaan die op jouw leeftijd in jouw taalloos universum? Ik gok op een vage mengelmoes van mensen die je de hele tijd liefkozend aanspreken met Chewie Chewbacca, eeuwig propere kleren met sokjes van dezelfde kleur die gewoon wél allebei urenlang blijven zitten, in woonkamers boordevol overvolle borsten. Nu ik er zo bij stilsta: minimaal verschil met halfmannelijke dromen tussen je twaalfde en je achttiende.
Taal kan trachten de werkelijkheid als in een worsteling stabiel te houden om ze lamgelegd te vereeuwigen in formules en definities. Toch bewandelen werkelijkheid en taal veel vaker aparte paden en omwegen. Zo zit onze vocabulaire volgepropt met zegswijzen, spreekwoorden en metaforen die we vaak onbewust gebruiken. Wolkenkrabbers zijn gebouwen zo hoog dat ze aan de wolken krabben. Huismussen, pechvogels, proefkonijnen, kippen zonder kop zijn warempel geen dieren maar mensen. Het gaat ver hoor, Louie! Bomenknuffelaars en geitenwollenssokkendragers die in komkommertijd muggenziften en mierrenneuken over huisjesmelkers zeggen dat het vijf voor twaalf is maar botsen op een dovemansgesprek en struisvogelpolitiek omdat ze van een mug een olifant zouden maken.
Taal is dus een onophoudelijk feest! In het Shakespeareaanse dialect van mijn geboortedorp Beveren, zegt men bijvoorbeeld: ‘Keenders: asse joonk zin zudde ze willen opfretten, a se our woure krigde spijt dagget nie gedoun et.’ Vrij vertaald: ‘ Kinderen: als ze jong zijn zou je ze willen opeten, als ze ouder worden, krijg je spijt dat je ‘t niet gedaan hebt.’ Zo’n ogenblikken van ‘willen opvreten’ zijn trouwens niet zeldzaam. De lastigste situatie om te vermijden dat ik mijn vertedering letterlijk zou verteren, is wanneer je eigenlijk moet slapen maar aan de geluidjes en bewegingen vanuit de wieg te horen, daar even geen zin in heeft. De fopspeen (nog zo’n woord waarbij ik nooit echt bij heb stilgestaan dat je de baby daar daadwerkelijk mee ‘fopt’) moet dan door een sluipende ouder tot in zijn mond gebracht worden. Geruisloos als een paracommando begeef ik me dan richting wieg, gluur ik van achteren net over je rieten dakje, steek zorgvuldig mijn hand uit zoals een spin haar vlieg benadert en doe de speen in je mondje. Zo goed als elke keer mislukt dit. Je opent dan net op tijd jouw ogen om mijn terugtrekkend gezicht te fixeren en me met zo’n gulzige lach te verwelkomen dat ik je wil… opeten is het niet echt. Ook hierin schiet taal tekort. Ik wil zoiets als de vage grenzen van de menselijke huid opheffen en op atomair niveau versmelten. Ik wil één worden, met je samenvallen, samen vallen doorheen era’s en lichtjaren en zwarte gaten tot we de historische ballast afwerpen, de onvermijdelijke onmenselijkheid van mensen en de zorgen over de toekomst kunnen uitbannen. Louie, met taal ridderlijk aan onze zijde, wil ik de korrels uit zandlopers onvindbaar leeggieten in verloren gewaande woestijnen, Pietje de dood omkopen om Vadertje Tijd om te leggen en de wereldklok pauzeren om voor eeuwig van ons momentje te genieten. Ik wil het heelal met ezelsoren op in de hoek zetten en geschiedenis herschrijven tot één enkele zin waarin mijn liefde voor jou als een dikke laag graffiti de ganse aardbol verfraait. Maar telkens wanneer we eventjes voor altijd in dit liefdevol vacuüm vertoeven, klopt de werkelijkheid onverbiddelijk aan -gebukt onder een historische erfenis van tekortschieten staat ze voor de deur met in haar vermoeide armen de onvervulde droom waarin alle kinderen met evenveel welvaart, vrede en liefde omringd worden als jij.
Ik wil je alles en meer geven, Louie, maar wat ik je het allerliefst had willen bieden, is niet voorhanden: geboren worden in een wereld waarin kansarmoede kansloos is, alle bloedvergieten voorgoed vergoten en slechts eén uitgestorven diersoort, de geldwolf. Ik kan wel pogen je via taal over een wereld te vertellen waarin Vladimir, Kim Jung, Recep, Bashar, en Donald onderbetaalde poetsmannen zijn, waarin natuur koningin is met mensen als onderdanen, maar na dit talig uitstapje moeten we onverbiddelijk terug naar de onverbloemde werkelijkheid. Ja, kleintje, papa houdt van grootspraak, maar dat is waarschijnlijk om zijn eigen beperktheid te camoufleren.
Louie, hoewel je nog aan de borst hangt, krijg je al veel op je bord. Je bent nog te jong om te jongleren met woorden en alle metaforen te tellen in bovenstaande brief. Dus geen haast hoor. Je bent tenslotte nog maar negen weken oud.
Vijfde brief aan Louie Stopius
De lotgevallen van Epicurus, Hypocritus en Icarus.
Lieve Louie,
je hebt nu al vier brieven achter je nog onbestaande kiezen. De eerste ging natuurlijk over je geboorte, jouw eerste levensweek en de start van mijn tweede leven. In de volgende had ik het over zintuigen, meer bepaald de kracht van aanraking. In de derde stond mama Fien centraal en de vierde zwoegde met de macht en onmacht van taal. Genoeg verstoppertje gespeeld dus: tijd om eindelijk te tonen wie je papa is.
Je papa is rustig, warmbloedig, en toch heetgebakerd. Ik kan me moeilijk verzoenen met sterfelijkheid en onomkeerbaarheid. Ik ben trots, met een grote angst om pretentieus of arrogant over te komen. Ik ben slordig in wat me koud laat en perfectionist in mijn passies. Mijn zelfzekerheid en onzekerheid organiseren dagdagelijks een wedstrijdje worstelen.
Wacht, nu maak ik het mezelf veel te gemakkelijk. Laat ik enkele aspecten feller belichten:
Ik ben een typische voorgerechtenman.
Ruim de tijd nemend overschouw ik de mogelijkheden, breng mijn associatieve geest aan de kook en experimenteer met passende combinaties. Vaak is het lekker, soms mislukt het. Maar who cares? De weg is belangrijker dan de bestemming; vrijheid essentiëler dan juistheid; het samenstellen crucialer dan het smakken en smaken. Je mama daarentegen is een dessertvrouw. Met het kookboek opengeslagen, gewogen ingrediënten en afgestreken lepeltjes verzilvert ze het gerecht dankzij haar goede zorg en precisie. Indien dit koud klinkt, zie het dan als roomijs na een middagje speeltuin: verfrissend en toch zoet. Soms durft ze er wel eens een snufje zout , een blaadje basilicum of een chilipeper toe te voegen, want uiteindelijk is zij wilder, creatiever en gekker dan papa.
Ik ben een geheugenman.
Ik heb sowieso een waanzinnig waterdicht geheugen. Ik ken de naam nog van het Franse dorpje dat ik op mijn tiende in Frankrijk met mijn ouders bezocht én wat we daar aten én welke chateau’s we bezochten. Van een totaal andere dimensie zijn mijn herinneringen over twee dingen: de leeservaring op mijn dertiende van Tolkien’s In de ban van de ring en mijn eerste Indiareis tien jaar geleden. Ik kan de rest van mijn leven blijven vertellen over het belang hiervan voor mijn essentie én over de intensiteit van de gewaarwording van het her-inner-en: het opnieuw naar binnen loodsen van wat ooit was. Zie het als stokpaardjes die in eeuwig groene grassen grazen als evergreens op grijs gedraaide groeven van LP’s op zolderkamers. We hebben voor dit soort diepe en scherpe herinneringen andere begrippen nodig. Hetzelfde met woorden als liefde en verdriet, rouw en geluk die verre van ver genoeg kunnen grijpen omdat ze al te vaak hun stempel hebben gedrukt in meer dagdagelijkse context. Het kussentje inkt is dus al opgedroogd. Sommige gevoelens en verlangens vergen verf.
Ik ben en blijf jeugdig enthousiast en dankbaar.
Druppelsgewijs kan ik van dingen blijven genieten: dat tomaat totaal anders smaakt dan aardbei, hoe ons appartement uitkijkt op een park, over hoe Booksounds mijn twee grootste passies verzoenen, over het schrijven voor het tijdschrift waarvoor ik vroeger elke donderdagochtend met mijn zus om vocht om het als eerste te pakken te krijgen; over het feit dat ik van mijn ouders een opvoeding heb genoten met een onevenaarbare balans tussen warmte en verwachtingen, vrijheid en grenzen. Over die ene dag waarop ik de trein heb genomen richting Amsterdam om uiteindelijk totaal onverwacht in de zetel naast de vrouw van mijn leven te belanden, over dat jij er bent en dat we leven…
Ik ben hypocriet.
Als hypocrisie betekent dat wat je doet omgekeerd evenredig is met wat je weet en zegt, dan fiets ik vooraan in het peloton der schijnheiligen, in achtervolging van een nooit meer in te halen kopgroep van Brusselse politici die geld voor daklozen in eigen zak steken, priesters die met de ene hand naar de hemel wijzen terwijl ze met het andere geniepige handelingen onder het altaar doen en zowat elke regeringsleider die de vinger wijst naar corrupte regimes terwijl ze met het ander hand er stiekem geld van aanneemt voor wapendeals. Die Oxfam-medewerkers met hun minderjarige sexfeestjes in het zwaar getroffen Haïti bevinden zich al lang over de finishlijn.
Maar ik ben dus hypocriet. Dat ik wellicht tot de meest hypocriete generatie ooit hoor, verzacht dit slechts gedeeltelijk. Wij zijn het vol in de zon badende, globetrottende, benzine tankende, vlees verslindende, huizen bouwende volkje dat de laatste 10 jaar stuiterend tegen zowat alle lampen en muren is gelopen. Wij, plastic people, kwamen, zagen, overwonnen … en lieten een berg smerigheid achter. Wellicht zijn we ook de meest welvarende, gefortuneerde generatie ooit, maar hebben te laat ontdekt dat je het nooit massaal goed kunt hebben in een moreel en ecologisch vacuüm. Welvaart bestaat niet zonder bloederige vertakkingen en doornige wortels in vreemde gronden. We hebben met mondjesmaat geleerd dat zowat voor elke lach hier een zweetdruppel of traan elders neerdaalt; dat mijn hoera bij een geslaagde shopping dag andermans tragische werkdag kan betekenen; dat mijn hedonistisch leventje een ecologische prijs kent. Zoals de eerste wet van theormodynamica stelt dat geen energie ooit verloren gaat of uit niets kan ontstaan, is er ook op mensenmaat geen actie zonder repercussie. Als er al sprake is van yin en yang is het dit wel: voor wat je neemt, wordt meestal ergens wel een offer gebracht door natuur of onzichtbare medemens. Ondanks dat ik dit allemaal weet en al jaren opschrijf, blijf ik gretig nemen. Ik bestel online kleren; ik mijd niet consequent genoeg plastieken verpakkingen; als het regent en ik moet veel boodschappen tillen, neem ik soms de auto; als ik merk dat mijn vliegticket naar Engeland minder dan de helft kost van een treinticket smelten mijn principes als sneeuw voor de zon. Blijkbaar is de hardnekkige aanlokkelijkheid van consumptie sterker dan mijn wilskracht. Het is zo moeilijk om dit patroon te doorprikken, zelfs nu jij hier bent. Het is dus afkicken hoor, dat grenzeloze kapitalisme! We hebben onze aardbol dermate dolgedraaid dat de natuur de kluts kwijt is en de mens duizelig ronddwaalt. Ik heb hier een vies vuil steentje aan bijgedragen, terwijl jij en je (klein)kinderen de boel moeten zien op te kuisen. Pompen of verzuipen. Daarvoor is geen verontschuldiging doortastend genoeg.
Ik ben papa Joachim.
Hoe wonderlijk te merken hoe mijn liefde voor jou nog dagelijks kan toenemen. Dubbel wonderlijk omdat dit merkbaar groeit tot iets onvergelijkbaar met mijn liefde voor je mama. Liefde heeft meer gezichten dan ik dacht en het jouwe geeft me levensvreugde. In je gezicht begin ik ook meer fysieke gelijkenissen tussen ons te zien. Hoe je blik angstig verfrommelt als je in een warm badje wordt ondergedompeld en hoe het erna traag opklaart bij gewenning. Dezelfde smoel die we trekken als jij die vieze vitamine K ingelepeld krijgt en ik op pakweg zondagochtend een vies bruistablet naar binnen giet. En niet te vergeten: de groei van je voetjes zit boven de curve.
Als je nu over mijn hypocrisie terecht denkt dat het niet te laat is om te veranderen, zeg dan niet: ‘geen haast hoor’, want ik ben tenslotte al negenendertig jaartjes oud.
Zesde brief aan Louie Stopius (voor een schrijfwedstrijd: deels herhaling)
Lieve Louie,
wanneer jouw uitbundige lach me vanuit de wieg tegemoet komt, zie ik wat vele volwassene najagen: volledig ontdaan van het eigen ik naar hogere sferen opstijgen en zichzelf eventjes vergeten. De beoogde terugkeer naar dit oergevoel kent vele gezichten: de roes van alcohol, de shanti van meditatie, de hitte van passie, de magie van muziek, de knal van kunst, de zzzing van drugs, de steun van religie, de troost van schoonheid en de schoonheid van al deze troost. Overal op deze aardbol liggen dingen verspreid die je de vaste grond van alledag kunnen doen ontstijgen. Als eenmaal je venster op de wereld wat meer samenvalt met de brede horizon, zal je beeldige gebouwen, schitterende schilderijen en ware woorden aantreffen. Van de metamorfosen door Ovidius, Kafka, Philip Glass tot een rups die zich geduldig tot vlinder ontpopt: de wereld is zo rijk, Louie, vol met schatten waarvan je zegt: ‘enkel en alleen al dit muziekstuk, deze voorstelling, dit kunstwerk maakt mijn leven het leven waard.’ Toen ik bijvoorbeeld de laatste bladzijde van Richard Powers’ epische roman ‘Het zingen van de tijd’ had gelezen, was ik een tikkeltje teleurgesteld. Dit had immers voor mij het boek der boeken kunnen worden indien de auteur op het eind was teruggekomen op een bepaalde scène van eerder in zijn roman. Toen ik achteloos een pagina verder bladerde, zag ik pas de epiloog. Met mijn gezicht doorweekt met tranen las ik de verwerkelijking van het door mij gesmeekte slotstuk en bedacht ik voor de zoveelste keer: ‘een goed boek lezen is gelijk aan een extra gewonnen leven.’ Ook de mmm van muziek, musea en voor sommigen van een misviering (met één ‘s’) kunnen deze rijkdom aanstippen. Het is vreemd hoor: je hele leven zal je worden gevraagd hoe het op school gaat of wat voor werk je doet, terwijl de dingen die er écht toe doen amper de moeite van het polsen waard Blijken. We hebben onze baan, status, positie tot platgetreden hoofdweg gepromoveerd terwijl we uiteindelijk allen hunkeren naar zijpaden waarin we mogen verdwalen. Als je ooit op een afgelegen camping met je beste vrienden naar de sterrenhemel tuurt en nageniet van een zomerdag waarop je in een autorit vergezeld van Pink Floyd tussen kerkjes en musea leek te dwarrelen, zal je begrijpen wat papa bedoelt. Geloof me, het licht wat tijdens die roadtrip invalt op de glooiende heuvels en samenvalt met een specifieke geur van bloemen, zal je langer bijblijven dan eender welk schoolrapport (waarmee je vader niet wil zeggen dat je daar je best niet voor hoeft te doen 😉 Alle wegen leiden niet naar Rome, maar naar boven. Het is de zwaarte, de kracht, de zwaartekracht van alledag die ons in het hier en nu houdt. Ik denk dat we allen een onweerstaanbare drang meedragen om te versmelten met wat groter is dan onszelf. Dit opgaan in het geheel sijpelt door in patriottisme, winkelcentra, bedevaartsoorden, wereldkampioenschappen. Oh, wat vormen we graag een -liefst onmisbaar- puzzelstuk van een geheel wat we bewonderen of waarin we ons thuis voelen.
Dit klinkt wellicht allemaal heel ingewikkeld voor je. Sommige dingen zijn gelukkig ook verbazend eenvoudig. Je mama vroeg me vandaag bijvoorbeeld wat ik het leukste vind aan papa zijn. Na even nadenken, zonder echt te twijfelen, noemde ik de aanraking en jouw lichaamswarmte. De manier waarop je, zoals de cadans van aanspoelende golven, met je mond tegen mijn wang ademt. Elke dag wordt de (her)ontdekking aangescherpt dat tastzin de puurste vorm van ervaren is. Je zal het later nog aan je huid merken als je diep geraakt wordt wanneer je je favoriete liedje uit je puberteit onverwacht terughoort of als je over een heuvel rent en op de top bijna opstijgt van geluk bij het goddelijke landschap rondom je. Kippenvel is het uithangbord van de ziel. Je huid is je huis. Vanaf dag één communiceren onze huiden als twee aparte golven die lang genoeg over elkaar vloeien om te beseffen dat ze uit hetzelfde water bestaan. We klikken, Louie. Als magneten. Jij de plus, ik te min.
Louie, als we later in de natuur lopen, zal ik je vertellen hoe je een bos zowel kunt zien als bos op zich, maar ook als som van bomen, en bomen als som van bladeren en takken, en bladeren als som van nerven. Een bos is kunst van de hoogste orde en de mens is een machtig wezen met een aangeboren vrijheid van in- en uitzoomen op deze kunst. Je ogen, oren, neus en mond zijn sleutels waarmee je schatkisten opent. Met je huid de boomschors aaien is aarden. We zullen onze ogen sluiten en de wereld als een verdwaalde strandbal loslaten. Ik zal je zeggen dat het grootste wonder op aarde de aarde zelf is. Dat de boom voor onze neus ringen in haar stam draagt die stroken met onze planeet één keer rond de zon. Dat hier honderden jaarringen geleden net als wij een andere vader en zijn zoontje stonden met handen vol schors en koppen even zonder kopzorgen. En jij …jij zal me vragen wanneer dat beloofde ijsje er nu eindelijk aankomt.
Je bent een mens; een druppel in de mensenzee. Mensen zijn onderling uniek, maar ook als soort zijn we onvergelijkbaar. We zijn de enige dieren die werkelijk beseffen dat ze leven en dat er zoiets als tijd bestaat, hoewel ook wij moeten roeien met de riemen die we hebben. Zo las ik in De werkelijkheid is niet wat ze lijkt van fysicus Carlo Rovelli dat we ‘tijd’ enkel ervaren omdat ons brein te beperkt is. Met hersenen die honderd procent compatibel zouden zijn met natuurwetten en universum, zouden vroeger, nu en later gewoonweg niet bestaan. Tijd tikt dankzij -niet ondanks- ons. Tijd voelt soms aan alsof ik de godganse -tja- tijd een heel zacht, quasi onmerkbaar duwtje in mijn rug krijg. Steeds maar vooruit. Ik kan wel achterom kijken, maar nooit rechtsomkeer maken. Tik tik tik duw duw duw stap stap stap… Even stilstaan bij het hier en nu is dus ironisch genoeg juist halt houden bij het besef dat we vooruitgaan. In het moment leven is het traag voorbij zien gaan. Zo is de mens de maat van alle dingen. Met uurwerk, beitel, pen(seel), dirigeerstokje in de ene hand en jammer genoeg met wapens in de andere geeft hij door de geschiedenis heen de maat aan. De Homo Sapiens schept Goldberg-Variaties en goelags, Guernica als slachtpartij en als schilderij, machtig grote piramides en de slavenarbeid die hun bouw moest bewerkstelligen. Louie, geloof me: er is niks mooier en er is niks lelijker dan de mens. Ik hoop, dat je met jouw leventje de mooie kant op kruipt, stapt, loopt.
Indien je me later vraagt: ‘Papa, waarom leven wij?’ heb ik geen idee. Jouw zoektocht naar wijsheden zal sowieso wijzer zijn dan je bestemming. Daarin zal ik je proberen loslaten. Waar ik je iets nadrukkelijker in de juiste richting wil sturen, is bij de vraag: ‘Papa, hóe moeten we dan leven?’ Kunst, religie, filosofie staan hoog, maar ethiek staat er wat mij betreft boven. Er is niks mooier dan iets moois doen voor een ander. Ook dat is kunst. Maar ik moet toegeven dat ik deze levenskunst zelf te weinig toepas. Het is ook voor mij moeilijk om geen kind van mijn tijd te zijn. Een tijd die te fel wordt overschaduwd door zelfzucht en een hartvochtigheid die hartelijkheid als naïef bestempelt. Alsof onze blik op de medemens standaard op selfie staat. Hoe zal ik je kunnen uitleggen dat er op jouw geboortedag ouders aanspoelden aan de voorspoedige oevers van Europa -misleid door vuurtorens die wereldwijd Verlichting uitstralen. Vluchtelingen die denken eindelijk veilig voet aan wal te zetten om meteen weg te zakken in een moeras van kille tentenkampen en dito onthaal, met baby’s in ontrafelde draagdoeken negen maanden daarvoor verwekt in schuilkelders waar mama en papa hun huiden lieten dansen en zingen tegen de donderslagen van de hel daarbuiten. Kinderen geboren als een speldenprikje hoop, een restant warmte, een middelvinger naar dood en verderf. ‘Hadden die mensen dan iets fout gedaan?’ zal je me vragen. ‘Konden jullie niet meer doen voor hen?’ Mijn mond vol tanden zal boekdelen spreken. Ik weet niet wat er lastiger wordt: die keerzijde van de wereld verdragen … of ze je verklaren. Ik wil je alles en meer geven, Louie, maar wat ik je het allerliefst had willen bieden, is niet voorhanden: geboren worden in een wereld waarin kansarmoede kansloos is, alle bloedvergieten voorgoed vergoten en slechts één uitgestorven diersoort: de geldwolf. Ik kan wel pogen je via taal over een wereld te vertellen waarin Vladimir, Kim Jung, Bashar en Donald onderbetaalde poetsmannen zijn, waarin natuur koningin is met mensen als onderdanen, maar na dit talig uitstapje moeten we onverbiddelijk terug naar de onverbloemde werkelijkheid. Ja, kleintje, je vader houdt van grootspraak, maar dat is ongetwijfeld om zijn eigen beperktheid te camoufleren.
Ik heb het gevoel dat ik je met deze brief alles en niks heb verteld. Ik weet zelf niet goed wat je uit deze woordenbrij kunt opvissen. Wat ik je vooral wil zeggen is dat het leven de moeite waard is, dat kunst overal is, Vadertje Tijd relatief en Moeder Natuur absoluut. En dat je op je schattenjacht het goede moet proberen doen voor andere schattenjagers. Terwijl je nu nog hooguit pap drinkt, krijg je hier wel al een hele boterham op je bord. Neem dus rustig de tijd om lekker te zoeken, verdwalen, schatten delven. Geen haast hoor, je bent tenslotte nog maar zes maandjes oud.
Zevende brief aan Louie Stopius,
over 40 worden en me in de schoenen van anderen verplaatsen met m’n schoenmaat 50
Lieve Louie,
Wellicht denk je nu vaag dat je naam niet ‘Louie’ maar ‘Gijliefliefjongetje’ is. Er zijn immers geen woorden die ik sinds januari vaker de wereld heb ingestuurd. Wanneer je bijvoorbeeld verwonderd kijkt naar de beweging van je eigen vingers: nog nooit heb ik iemand zo blij gezien met lege handen. Wanneer we samen zoveel lachen dat men ons zelfs tijdens een Monty Pyton-marathon zouden buiten kijken. Of zoals je hier als een gewonde soldaat in de loopgraven van onze living voorbij kruipt. Gijliefliefjongetje sluipt weer langs. Reeds vanaf je geboorte zeg ik: ‘afgelopen week was zijn schattigste en leukste week ooit.’ Volgens mama -die er altijd een schepje bovenop doet -is de puberteit door de natuur bedacht zodat ouders het anders niet aan zouden kunnen hun kinderen voorgoed het ouderlijk huis te zien verlaten.
Ik had in de aanloop tot je geboorte verwacht dat mijn grote kantelpunt ging draaien rond vader worden en een vaderrol die zich met ellebogenwerk tot op de meest prominente plaats in mijn leven ging manoeuvreren. Joachim: zoon van, partner, vriend, collega, soms gewillig eenzaat, en plots na negen maanden tromgeroffel… vader. Maar niks daarvan: de dagelijkse ‘wow, ik ben gewoon papa’ wordt helemaal overvleugeld door het dagelijkse ‘ik heb een zoon.’ Geen enkel epicentrum is meer episch dan jij die er bent. Het voelt dan ook raar te beseffen dat je voor 99,9999999999% van de wereldbevolking gewoon slechts een doorsneebaby bent. Maar Louie, je bent de zoon van m’n leven.
Ik heb me tot rond mijn 35e quasi onsterfelijk gevoeld, alsof m’n eeuwige jeugd zich zo ver zou strekken dat ze de kromming van jaren en rug wegduwt en al doende gladstrijkt. Onomkeerbaarheid heeft me de laatste vijf jaar nadrukkelijker doen beseffen dat zandlopers onwrikbaar vastgeroest zitten aan het tijdsgewricht en koppig zand blijven lozen op onze eenrichtingsstraten. Het is geschift hoe koortsachtige zoektochten naar je eigen kompas en de horizon op onze tollende toverbol, je een gevoel kunnen geven dat je bestaan een pijl is die nooit zal landen. De laatste tijd begrijp ik dat je de leeftijd van veertig niet gans je leven onbenaderbaar oud kunt vinden. Op een dag vindt het jou en bén/ben je het gewoon/gewóón. Een vriend vertelde me dat hij het zo zalig vindt om met de geboorte van zijn dochters opnieuw vanaf nul te kunnen tellen. Hun verjaardag is ook een nieuwe jaartelling. Een doorstart.
Ja, ik weet het. Een paar jaar geleden kon ik me nauwelijks verplaatsen in het oudergevoel van anderen. ‘Als ik ooit een computermuis op een matje ga verplaatsen waarop de foto van mijn lachende baby is gedrukt, schiet me dan af.’ Dat jouw lachend gezicht nu zowel mijn smartphone-startscherm siert én aan mijn sleutelbos hangt, is zowel een teken van metamorfose als een tekortschieten in mijn verplaatsing in de hoofden van anderen. Zelfs in empathie ben ik blijkbaar egocentrisch.
Ik heb trouwens de laatste jaren ontdekt dat mijn empathie in feite vaak een verdoken vorm van projectie is. Als het me al lukt om in de schoenen van een ander te staan, neem ik zoveel van mijn bagage mee dat het schoentje knelt. (Neem dit in papa’s geval maar zo letterlijk en figuurlijk als je maar kan.) Soms heb ik medelijden met iemand, enkel en alleen omdat ikzelf in zijn geval over iets ongelukkig zou zijn en ga zo totaal voorbij aan de mogelijkheid dat die ander daar misschien niet onder gebukt loopt. Wat is mijn medeleven dan waard? Wat is het meer dan doorheen een venster kijken en onbewust de contouren van een ander met je eigen spiegelbeeld doen samenvallen. Maar bestaat er ergens wel een mens die zich met diens gehele menselijkheid in de ander verplaatst en toch de eigen persoonlijkheid thuislaat? Of is dat helemaal niet de bedoeling?
Kinderen krijgen zet je nog meer aan het denken over alle kinderen van de wereld. Sommige mensen worden vanwege hun ouderschap zachter jegens de medemens. Het beeld van een verdronken kindje van vluchtelingen op een Grieks strand komt wellicht nóg harder aan als je daarbij aan je eigen peuter denkt. Maar anderzijds krijgen ouders dikwijls de neiging om vanuit de bescherming van hun oogappel de medemens juist als potentiële dreiging te zien. Ik meen dat deze twee reacties in eenzelfde ouder voorkomen en een voortdurende innerlijke strijd leveren. Ik kan me zelfs voorstellen dat iemands politieke voorkeur mede wordt gestuurd door de onbewuste weging van deze twee uitersten.
Kinderen krijgen is dus op ethisch vlak boeiender dan pakweg vijf jaar studie in de Moraalfilosofie. Kinderen krijgen is het meest normale en abnormale wat er is; het meest unieke en meest gangbare. De meest koersbepalende en toch hoogst bestendigende weg.
Ik heb geen idee of jij deze route ooit zult inslaan. Maar geen haast hoor, je bent tenslotte nog maar negen maanden oud.
Achtste brief aan Louie,
een jaar in het leven van Eros en Thanatos: deel 1
Lieve Louie,
afgelopen jaar was zowel het somberste als het gelukkigste jaar uit mijn leven. Ik voelde me gesandwiched tussen twee realiteiten. Je zou kunnen denken dat die twee uitersten elkaar wegstrepen en zo een gemiddeld jaar vormen, maar zo werkt het natuurlijk niet. 2018 bracht ik met je mama in een bootje door. Het was er nooit windstil. Op 24 januari meerden we aan op de meest gelukzalige der kusten waar jij op ons wachtte. Dankbaar hielpen we je aan boord. Oogstrelende vergezichten wisselden af met woeste golven.
Op 1 januari 2019 kwam je oma Monique aan bij haar laatste kust. Jouw allergrootste fan werd 69. Ze noemde jou ‘mijn allerbeste medicijn’, maar zelfs dat mocht niet baten. Nu voel ik een vreemdsoortig windstil; een razende kalmte; een stilte na de storm. Het lijkt alsof alles een graad kouder aanvoelt: alsof er een raampje in het verste uiterste van het heelal openstaat waardoor er voortdurend een kille bries doorheen de kosmos waait. Het lijkt dat de foute mutatie in oma’s cellen is overgegaan tot een fout in het universum. Het klopt daarbij echt niet dat de 1m75 van je oma weg is. Haar afwezigheid voelt aan als tientallen vierkante kilometers. Er is een gat in de ruimte en de harten van mij, je mama, opa, tante en co hebben veel tijd nodig om onze levens weer heel te maken. Door dichter bij elkaar te kruipen, hebben we meer kans om -gehecht als blok- het gat te dichten. De herinnering aan haar warmte doet hierbij wonderen.
Zo leken er afgelopen jaar twee Joachims te bestaan: de ene intens gelukkig met zijn zoontje, de tweede intens ongelukkig met de ziekte van zijn mama. De ene Joachim lag ‘s nachts wakker met gedachten die maand na maand afgleden naar donkerder: als mijn mama maar terug geneest … hopelijk kan mama’s leven nog met een paar jaar worden verlengd … mijn mama gaat dood … mijn mama is dood … ik mis mijn mama. De tweede Joachim moest een jaar lang de eerste Joachim uit bed komen halen, met de plicht van een verse dag, met jouw babylachje, met de hoop van het ochtendgloren.
Het cliché klopt: de geboorte van je eigen kind kan je niet op voorhand indenken of invoelen. Maar exact hetzelfde geldt voor de dood van een ouder. In mijn vorige brief aan jou schreef ik: ‘Tijd voelt soms aan alsof ik de godganse -tja- tijd een heel zacht, quasi onmerkbaar duwtje in mijn rug krijg. Steeds maar vooruit. Ik kan wel achterom kijken, maar nooit rechtsomkeer maken. Tik tik tik duw duw duw stap stap stap… Even stilstaan bij het hier en nu is dus ironisch genoeg juist halt houden bij het besef dat we vooruitgaan. In het moment leven is het traag voorbij zien gaan.’ Wel, het meest afschrikwekkende aan oma’s kanker was de forsheid waarmee deze in haar rug duwde. Het ging zo snel. Het voelde voor ons aan alsof we hartstochtelijk de doorgang naar de dood voor de geliefde wilden barricaderen … met een handvol zandkorrels. Ik vraag me vandaag af: moeten we het laatste jaar van haar aftakeling als een aparte periode beschouwen: als donker sluitstuk van een licht leven; een kwellende epiloog in contrast met al dat moois wat ervoor kwam? Of moeten we dit aartsmoeilijke jaar bij het geheel van 68 prachtige jaren voegen, goed schudden, zodat het als gif wordt opgenomen in het geheel en alles nog drinkbaar blijf?
Nee, geen van beide. We moeten deze laatste periode juist zien als exemplarisch voor de bijzondere band tussen mijn ouders en hoe vanaf de eerste diagnose er enkel een breekpunt kwam in hun zorgeloos levensgenot, maar nooit in hun symbiotische liefde. Hoe zij hiermee omgingen, lag perfect in het verlengde van al wat voorafging. Je opa verdient hierbij voor zijn zorg en veerkracht de inhuldiging van zijn standbeeld in plaats van het afscheid van zijn geliefde.
Voor jouw komst een ooievaar, voor haar heengaan een witte reiger … het was overduidelijk een jaar van eerste en laatste keren. Jouw leventje is sowieso een aaneenschakeling van grandes premières. Veel van die eerste keren heb ik gefilmd en naar je trotse oma gestuurd. Haar overlijden was een punt van omschakeling tussen alle laatste keren met haar en alle eerste keren zonder. Rouw is hierbij het doorworstelen van al die eerste keren in haar opvallende afwezigheid: de eerste keer dat ik de neiging heb om haar te bellen, de eerste keer Black magic woman terughoren, deze eerste brief aan jou die zij nooit zal lezen. Rouwen is durven, zegt je moedige opa. Rouwen is confrontaties aangaan. Het is een zoektocht waarbij je tegelijk de mooie herinneringen, het heldere beeld, de stem van de overledene wilt bijhouden, terwijl je jezelf ooit wilt terugvinden en heruitvinden voorbij de diepste pijn van het verlies. In rouw zit dus de vooruitblik om iemand hartelijk te kunnen missen zonder al te veel hartzeer. Een hart en een geheugen die hand in hand overuren draaien om het kaf van het koren te scheiden: glimlach hier, pijn daar; warme anekdote hier, kille momenten daar; gezonde jaren hier, kankerjaar daar; het zoete hier, het zure daar. Alzo de essence d’amour destilleren en onderweg de pijn als kruimels achter ons laten.
Louie, als we later gaan kamperen en we kijken samen naar de maan met haar geleend licht van een gewonnen dag, zal je me misschien vragen of er een einde zit aan de sterrenhemel. Wellicht zal ik je het volgende antwoorden: ‘De mens is te nietig en ons brein te klein om zowel te bevatten dat de ruimte eindig is (want wat zit er dan voorbij dat einde?) en dat ze oneindig is (maar dat is toch veel te groot en … euhm te oneindig?). De onmogelijkheid van ons begrip hiervan komt wat mij betreft overeen met de dood van je lieve oma. Het zijn twee paradoxen waarbij beide tegenpolen onmogelijk lijken. Het eeuwige leven is onmogelijk en onwenselijk, maar het kan toch ook niet dat haar warmte plots zomaar de wereld uit is. Hoe kan zo’n levendig leven plots zo doods dood zijn? Het sterven van een mens is als het eindpunt van het universum. Wat daarachter schuilgaat, ligt buiten ons blikveld. Veel essentiëler is dat het de achterblijvers zijn die eigenhandig oma’s warmte bijhouden wanneer haar kaars gedoofd is. Exact zoals er volgens de Eerste wet van de thermodynamica nooit energie verloren gaat; en exact zoals het licht van de sterren -daar en daar en daar- al lichtjaren geleden uitgeblazen werden.’ Ja ja Louie, zo zal je op die kampeertrip vermoeden dat ik je stiekem klaarstoom om filosoof te worden, maar dokter of rechter is ook goed genoeg hoor (lachje).
Toen ik zelf kindje was, bedacht ik: als ik later alle mensen ter wereld samenbreng en hen smeek om iets uit
te vinden waardoor mijn ouders nooit zouden sterven, zal dat wel lukken. Het is niet de leukste levensles, maar soms maakt het niet uit hoe hard je iets wenst, hoeveel vallende sterren je ziet of klavertjes vier je aantreft, soms krijg je gewoonweg niet wat je wilt en verdient. Ik heb geen idee wanneer ik je deze brief ga laten lezen. Het is immers heerlijk om er lekker naïef vanuit te kunnen gaan dat al het goede eeuwig duurt. En hoe onvoorstelbaar goed en lief en warm was je oma Moni! Zoals ik oma aan haar sterfbed heb beloofd, ga ik je betrekken in mijn liefdevol herdenken. Je gaat heel goed weten wie oma is, want ik ga je zoveel over haar vertellen. Te beginnen in mijn volgende brief aan jou en op vele kusten waar we samen nog gaan aanmeren. Maar geen haast hoor, je bent tenslotte nog maar elf maanden en drie weken oud.
Negende brief aan Louie,
een jaar in het leven van Eros en Thanatos: deel 2
Lieve Louie,
de keren dat ik vóór jouw geboorte vrijwillig om 6u ‘s morgens opstond, zijn op twee handen te tellen. Deze dageraad noemt men in het zoetste Spaans ‘ La madrugada’ en was het nu net in Guatemala waar mijn wekker me a las seis de la madrugada uit mijn slaap lokte, onwetend dat die ochtend in 2008 één van de meest gelukzalige voormiddagen uit mijn leven zou worden. Ik wens jou ook dergelijk alles overstijgend geluk toe, maar tegelijk hoop ik dat je nooit zult wagen wat ik die ochtend deed. Ik zou als vader geen oog meer dicht doen. Een andere vroege vogel bracht me in zijn taxi naar de gigantische Maya-site Tikal. Volstrekt volgens plan was ik één van de eerste bezoekers. Ik nam bij aankomst een plattegrond van de met ruïnes bezaaide jungle en -opgewekt door de ontwakende dieren in hun groen biotoop- besloot ik al snel om van het aangelegde pad af te stappen en me lukraak door het oerwoud heen te worstelen. Na een tijdje kwam ik op een open plek en hoorde ik hoog boven mij een hels lawaai. In de bovenste takken vond er een duel plaats tussen twee rivaliserende apenfamilies. Het gevoel dat ik als mensaap unieke toeschouwer was en ik er voor hen helemaal niet toe deed, geeft me nu nog een broodnodige portie nietigheid en zelfrelativering. Onze plek is echt niet altijd bovenaan de piramide.
Over piramides gesproken… nadat ik op de achterkant van mijn plattegrond ontdekte dat zich hier ook giftige spinnen, slangen en een enkele verdwaalde tijger thuis voelen, kreeg ik de kriebels en ging ik intuïtief in de juiste richting terug naar de meer toeristische paadjes die ik opnie
bewandelde. Onderweg doemde een reusachtige piramidetempel voor me op. In mezelf verzonken, schrok ik toen een mannetje in uniform plots fluisterde ‘El mundo perdido’. Hij draaide zijn bebaard gezicht richting hemel en knikte ‘Tienes permiso.’ Destijds was mijn pseudoniem ‘ Yes man’ omdat ik tegen alles spontaan ja zei, dus meer dan deze toestemming had ik niet nodig. Ik klom over een afspanning en begon aan deze 27-eeuwen oude stairway to heaven.
Het woord ‘onbeschrijflijk’ wordt al te gemakzuchtig gebruikt om magische momenten alsnog te beschrijven, maar hier is het op zijn plaats. Toen ik op het plateau bovenkwam, gooide ik mijn armen in de lucht en omhelsde gretig dit ogenblik. Op het dak van de wildernis ervoer ik een ‘enkel-dit-hier-maakt-mijn-leventje-al-de-moeite-waard-moment’. 360 graden van oeroude jungle ingekleurd met tientallen schakeringen van groen, gecontrasteerd door enkele toppen van andere ruïnes die als oases in een bebladerde woestenij de menselijke aanwezigheid (en tegelijk de afwezigheid van de Maya’s) belichaamden. Onmogelijk om mijn innerlijke schreeuw uit te drukken, werd ik overdonderd door een flits, een gloed, een shot universum. Dit was vrijheid en ik zat in haar middelpunt. Nee, ík was vrijheid. Tot…
… ik een fluitje hoorde en ik aan de voet van de ‘Verloren wereld’ een man in politieuniform zag gebaren om weer naar beneden te komen. Later ontdekte ik dat de eerste bebaarde man iemand van de groendienst was die ofwel genoot van zijn momentje van zelfbedachte autoriteit ofwel graag domme gringos bevend de trappen zag afdalen. Want beven deed ik. Tijdens de klim had ik bewust niet naar beneden gekeken en nu stond ik daarboven geconfronteerd met de bemoste, afgebrokkelde trappen van het extreem steile gebouw.
Spoiler alert! Ik heb het overleefd. Maar de nacht die erop volgde, lag ik in mijn bed met een verdriedubbelde hoogtevrees na te denken over deze hallucinante onderneming. Nu nog duizel ik met terugwerkende kracht bij de herinnering aan de hemelse beklimming en de helse vertigo.
Lieve Louie, deze gehele Guatemalteekse uitstap beschreef ik maar voor één reden: het is de best mogelijke vergelijking met mijn terugblik op het afgelopen jaar. Het is de enige treffende metafoor voor de emotie die ik weken later voel bij het overlijden van mijn mama. Als ik nu in bed mijmer over de aftakeling van je oma, mijn afscheid met haar, de eredienst organiseren, besluipt me een krachtige duizeling, gekenmerkt door vragen als: ‘hoe heb ik dit in godsnaam doorstaan? ‘Hoe kon ik aan haar sterfbed zo lucide mijn woorden van dankbaarheid en lof in de juiste volgorde plaatsen?’ Het is eenzelfde uitgestelde weerslag als bij de aanblik van de afgrond met oneffen treden: bij beide voel ik me nu ontdaan, hoewel ik me al ver voorbij het moment bevind. Maar in dit voorbij zijn, zit eveneens opluchting. Een vriend zei me op voorhand: ‘dat afscheid met je mama… hoe ongewoon ook… als het moment daar is, dan doe je dat gewoon.’ Er zit een kracht in de mens die ons vergezelt op de meest extreme passages. Noem het een overlevingsmechanisme wat je weerhoudt om van je sokken te worden geblazen. Noem het een natuurlijke schokdemper waardoor je een drama met mondjesmaat verteert. Of een middelpuntvliegende kracht die de verst verwijderde eindjes uitbalanceert. Een mens schippert steeds richting midden … ik kan me amper iets meer geruststellend indenken.
Dat de liefste persoon op aarde deze te vroeg moest verlaten, gaf ons op 1 januari een aardbeving van 8,6 op de schaal van (Charles, Max én Gerhard) Richter. Tussen de ravage bouwen we ons leven nu terug op en trachten we de naschokken samen te verzachten om ons evenwicht te bewaren. Ik kan je geen betere levensles meegeven dan dit: weinig is onmogelijk. De acute werkelijkheid maakt de onmogelijkheid mogelijk … ja, zelfs draaglijk. We zijn afgelopen jaar immers met het slechts denkbare op de best mogelijke manier omgegaan en dat is -ondanks alle ellende- zo mooi.
Louie, ik gun je alle piramides ter wereld, unieke ooggetuigenissen tussen slingerende apen en een middelpuntvliegende kracht waarmee je je kern steeds terugvindt. Als je de wijde wereld intrekt, vergeef me nu reeds mijn hoop dat je wat voorzichtiger dan je papa zult zijn. Maar geen haast hoor, je bent tenslotte nog maar 53 weken oud.
Tiende brief aan Louie,
een jaar in het leven van Eros en Thanatos: deel drie
Lieve Louie,
Toen ik je gisterenavond in bed legde en je lakentje lekker strak onder het matrasje vouwde, sidderde een golf van herkenning door me heen. Ik was dommelend peutertje Joachim van 39 jaar geleden en tegelijk viel mijn huidige zelf samen met mijn mama die me destijds als baby toedekte. Ik was een handvol seconden twee personen: kind en ouder, ontvanger en gever. Als ik bij een spelletje hints het woord ‘geborgenheid’ moet uitbeelden, dan is het dus met een zacht aangespannen lakentje. Ook om de term ‘tederheid’ te belichamen, heb ik genoeg aan een denkbeeldig stuk stof. Ik zou imiteren hoe ik als kind met mijn mama de lakens opvouwde: steevast als we bij de laatste plooi naar mekaar toe kwamen, gaf ze me een zoen op de wang.
Herinneringen kunnen als stuifmeel onder je huid zitten en op de meest onverwachte momenten het daglicht opzoeken. Zo zit jouw oma op een plek van waaruit ze ten alle tijden tevoorschijn kan komen. Ze is zooooooooo afwezig dat ze overal tegelijk is. De kloof tussen mentale nabijheid versus de lijfelijke, existentiële afwezigheid is hierbij hemelsbreed. Ze is dood, maar tegelijk omringt en omkadert ze ons. Mijn mama strooit souvenirs als manna in het rond. Mijn hart plakt aan haar vast en wordt door mijn hoofd geholpen om niet los te laten. 2019 voelt hierbij zo anders dan 2018. Razende kalmte kwam in de plaats van twee verste polen zonder evenaar. Was ik een boom, dan gaf 2018 me op slag een handvol extra jaarringen, als lieveheersbeestje was ik plotsklaps volgestipt en als kameleon wisselde ik tientallen keer per dag van kleur. Nochtans toont afgelopen maand dat standvastigheid voorwaar in een leegte kan gebouwd worden. De vloedgolven van rouw die de eerste weken over me spoelden, zijn daarbij weggeëbd tot een kabbelend koud water waarin ik non-stop pootje baad. Ik lach, ontspan me, passionneer me en vraag me tegelijk af of ik niet vaker in dat water moet duiken: spetteren, ploeteren, half verzuipen in mijn verdriet omwille van háár pijn en háár verdriet. En ook een beetje het mijne.
Het lijkt dan alsof mijn pantser om (nog meer) tegenslagen aan te kunnen, wat dunner is geworden: zoals het mannetje in een computerspel plots een leven minder heeft. Gedragen door het verstrijken der dagen beweeg ik me langzaam voorwaarts. Dit verwerkingsproces loopt als de processie van Echternach: per twee stappen voorwaarts, zet je er één achteruit. Soms maal je er een hele dag over en blijft alles vaag. Soms denk je er uren niet aan en treft een beeld of idee je als een bliksemschicht in je kern.
Er lopen verschillende tijdslijnen door je leven, Louie. Je verhoudt je tot schakelkettingen die niet rond zijn, maar lang uitgestrekt. Je situeert je ergens op de wortels van je land en continent, de culturele tradities, de takken van je stamboom en -kort door de bocht- de tijdslijn van kunst die al het mooie bewaart en die van geschiedenis al het lelijke. Van in de kiem zitten er in jou ontelbare schatkistjes die door eeuwenlang creëren van waarde(n) aan kostbaarheid wonnen -wachtend om door jou ontdekt te worden. Ik kan je hierbij hoogstens een deel van de schatkaart geven. De zoektocht is jouw eigen levenslang avontuur.
Louie, je bent mijn kind. En je bent een kleinkind. Een achterkleinkind. Een achterachterkleinkind… Zie jouw voorgangers als Russische poppetjes waaronder telkens een kleinere Baboushka schuilging. Als jouw papa niet naast jouw mama was gaan zitten op het Amsterdams huisfeestje; als jouw grootvader zich niet telkens in hippiecafé Troel stiekem op de taplijst had gezet naast jouw oma’s naam; zonder de glimlach die jouw overgrootvader naar je overgrootmoeder lanceerde toen hij pakken bruine suiker leverde bij haar ouders, was je hier niet geweest. En wie wat je betbetbetovergrootvader allemaal heeft uitgespookt om je betbetbetovergrootmoeder te strikken. Jij bent –voorlopig- de laatste in een ellenlange rij poppetjes: het kleinste blaadje aan onze boom. De laatste telg in een rij van liefdes.
En met hoeveel liefde worden de lijntjes binnen jouw leven ingekleurd! Ik achtte het niet voor mogelijk hoe immens veel ik van dergelijk brabbelend, schranzend, schijtend wezentje kon houden. Je mama zegt -in het Hollands- juist hetzelfde. Niet alleen in ons gezinnetje heerst harmonie. Ondanks het onherstelbare gat dat er is geslagen door het heengaan van je warme oma, blijft ook in de familie de eendracht intact. Hoewel het vierkoppige kerngezin van mijn mama, papa, zus en ikzelf door kanker werd gevierendeeld, sluiten we de rangen door dichter naar elkaar toe te schuiven. De banale willekeur van een foute mutatie in oma’s cellen dwong ons om van een vierkant een driehoek te maken. De hoeken en lijnen blijven harmonieus en onze geesten eerder scherp dan stomp. Met de partners en kleinkinderen erbij vormen we veelhoeken en configuraties die immer in samenhang schitteren. Hoewel je opa hierbij zijn symbiose gehalveerd zag, (b)lijkt zijn aanwezigheid naar ons toe te verdubbelen.
De Russische roulette die god, natuur of noodlot, met ons speelde, stemt tot nadenken over het bestaan van een opperwezen. Ik wil je helemaal vrij laten in wat je al of niet gelooft: van Jezus tot Siddharta, van Rastafari to Pastafari … je krijgt m’n zegen. Maar één idee kan niemand me nog verkopen: er bestaat geen Almachtige én Algoede God. Als er al een opperwezen bestaat, is die eventueel vol goedheid, maar onmachtig om dit te toe te passen op de eigen schepping, ofwel Almachtig, maar totaal onverschillig voor ons. Het nabij beleven van jouw lieve oma’s pijn en aftakeling, bevestigt mijn standpunt hierin. De lieve bebaarde man die zijn macht ten goede zou gebruiken, is voor mij even onbestaande als de paashaas (gelukkig dat je deze brief de komende jaren nog niet zult lezen) .
Waaruit ik dan wel mijn troost haal? Uit dierbaren, lotgenoten, luisterende vrienden, muziek, boeken, rozenstruiken en andere kunsten. En uit het idee dat er slechts een handvol basiselementen zijn in de kosmos; dat het in die zandloper steeds weer hetzelfde zand is dat zich verplaatst; dat alles wat vergaat elders, anders voort bestaat. Niet in de hemel, maar in de natuur en in de herinneringen die in staat zijn om van ons hoofd een private hemel te maken waarin jouw oma -je baboushka- elke dag komt schitteren. Zoals haar generatiegenote Joni Mitchell het zong: We are stardust, we are golden. Of zoals ik op haar gedenkkaartje schreef:
Lang zal ze leven
in onze harten
door onze gevoelens te blijven verzachten.
Lang zal ze leven
in de seizoenen,
in het komen en gaan van blaadjes en pioenen.
Lang zal ze leven
in onze dromen,
in de dagelijkse hoop van het ochtendgloren.
Lang zal ze leven,
met haar warm glimlachen,
als rimpelingen die in onze vijvers blijvend nagalmen
Lang zal ze leven
in onze herinneringen
aangemeerd in een veilige haven als schatkistjes die we nooit zullen begraven.
Lang zal ze leven…
want het geluk dat ze ons gaf,
neemt men ons nooit meer af.
Elfde brief aan Louie,
Een jaar in het leven van Eros en Thanatos: deel vier
Lieve Louie,
Alleen hij zei dat hij van haar hield.
Hij alleen zei dat hij van haar hield.
Hij zei alleen dat hij van haar hield.
Hij zei dat alleen hij van haar hield.
Hij zei dat hij alleen van haar hield.
Hij zei dat hij van alleen haar hield.
Hij zei dat hij van haar alleen hield.
Hij zei dat hij van haar hield, alleen …
Nuances, gradaties, schakeringen. Ook ‘ik mis mijn mama’ is een zin waarin elke dag een ander gevoel en inzicht wordt geaccentueerd: zoals uitkijken over een vallei waar de zon haasje over lijkt te spelen met voorbijdrijvende schaapjeswolken om zo telkens andere dingen te belichten: een bos, een desolaat huisje, een vervallen kerkhof, een prachtige waterval. Net als in bovenstaand taalspel speelt rouwgevoel geen eenduidig spel. Het komt elke dag, soms elk uur, in net iets andere gedaante tevoorschijn. Subtiel en grillig sluipt het op me af, tikt me aan en wandelt weer weg. Soms meen ik dagenlang bewust te hebben geworsteld met mijn moederlijk verlies en arriveert alsnog een gewaarwording die me dermate hard in mijn kern raakt, dat ik niet snap hoe ik in godsnaam de afgelopen dagen zo halfbakken aan de oppervlakte van mijn gevoel heb lopen schrapen. Maar wie weet werkt het wel als een tunnel graven vanuit je cel met een lepel: het lijkt oeverloze Sisuphus-arbeid totdat je plots het daglicht ziet. Tijdens het schrapen en graven rouw ik omwille van mijn moede(r)loos zijn op mijn veertigste. Ik rouw om de fantastische vrouw die mijn mama was (los van onze moeder-zoonband). Ik rouw om het concept ‘ouderS’ als meervoud. Ik rouw voor de sublieme relatie tussen mijn ouders. Ik zou een boek kunnen schrijven over waarom ik voor al deze rouw geen woorden heb. En als ik wél woorden vind, vormen ze zichzelf vaak tot ongrijpbare, rommelige zinnen als deze: ‘Het is voortdurend springen tussen het nu missen van de mama van toen en mijn besef van haar besef van toen van wat ze nu ging missen.’ Inderdaad: Chinees.
Zoals de tijd je oma onherroepelijk voorwaarts duwde richting dood, duwt de tijd ons -de achterblijvers- nu verder richting leven, overleven, overleveren. We maken hierbij het beste van het feit dat het beste buiten handbereik ligt. Ik moet het meest strijden tegen het volgende: er hangt een status quo rondom mijn mama. Er is vanzelfsprekend geen evolutie meer na haar aftakeling, na het afscheid. Het definitieve hiervan is akelig, vreemd, niet te bevatten. Oma’s leven lijkt geblokkeerd in de tijd, zoals een foto die een specifiek ogenblik voor eeuwig op pauze zet; zoals de dubbele v in mijn whatsapp die nooit meer blauw wordt. Vanuit dit bevroren moment moeten we onszelf ontdooien en haar op een of andere manier op onze verdere tocht meenemen. Dus: hoe blijft een overledene, voor zover dat kan, toch bij ons?
Via herinneringen
Bij het herinneren van momenten van toen ze nog gezond was, is het cruciaal om het zwarte randje van het verlies buiten het frame te laten. De voorkennis van wat er zou komen, was destijds immers onbestaande. Je moet dus in je geheugen enkel je onbekommerde geest van toen gebruiken. Dat is moeilijker dan verwacht. Ik merk dat zelfs de meest stralende herinneringen moeten worstelen om de schaduw van het latere verlies buiten te houden. Alsof er een subtiele kortsluiting zit tussen de reële mama uit mijn verleden en die in mijn hoofd. Telkens tristesse spelbreker speelt, tik ik me dan op de vingers: Joachim, je mama was een zondagskind. Het geluk wat haar omringde gaf ze dubbel door. Ze straalde en liet anderen stralen. Vanuit dit besef kan ik helderder genieten van mentale souvenirs die vóór de ziekte ontsprongen: hoe blij ik bijvoorbeeld was wanneer ik mijn mama onverwacht op de speelplaats van de basisschool zag wandelen met dozen vol boeken van de bib. Hoe kon het dat de iconische warmte van thuis plots tevoorschijn kwam in die schoolse, verplichte context. En ik mijn klasgenootjes maar aanporren met ‘kijk, dat is mijn mama!’
Als kind neem je het zo vanzelfsprekend wat je ouders dagdagelijks voor je doen en hoe ze zichzelf ten dienste stellen van jou. Mijn ouders waren daarin buiten categorie: ze creëerden de Booker Prize, het Louvre, de Alpe D’Huez, de Woodstock aller opvoedingen. Slechts twee dingen heeft je oma in mijn ogen ooit fout gedaan: de griezelige vogel met de hypnotiserende ogen die ze in mijn kinderkamer had geschilderd (het lag eerder aan mijn kinderlijke fantasie dan aan haar tekenkunst dat ik in de nachtelijke schemering zwarte wormen uit diens ogen zag kruipen) en die keer dat ik als straf niet mee mocht naar de cinema voor Dances with wolves: een gemiste kans om me toen al te doen inzien dat niet indianen maar eerder cowboys de slechteriken zijn.
Via innerlijke dialoog
Ik schreef in mijn afscheidsbrief die ze wel vijf keer las: ‘Het afgelopen jaar bracht veel onderhuidse en onbewuste dingen aan het licht. Zo realiseerde ik me dat jij heel vaak in mijn gedachten bent. Ik bedoel dus ook vóór je ziekte. In een interne dialoog die ik met je voer, ben je blijkbaar mijn voornaamste stem, spiegel, vuurtoren. Je bent de toetssteen waartegen spontaan interne vragen opdoemen als: Doe ik het goed? Komt het goed? Is het grappig? Mooi? Lekker? Boeiend? Nieuwswaardig? En vooral: wat ga/zou jij ervan vinden? Zoals ik al zei: ik ga hier nooit mee stoppen. Dit innerlijk gesprek met jou kent geen einde. Ik hoop dat het je troost biedt om op die manier aanwezig te blijven.’
We zijn nu elf weken verder en ik ben hier daadwerkelijk niet mee gestopt: ik zou niet weten hoe. Want eigenlijk leeft iemand toch sowieso deels voor diens ouders. Vanop het eerste fietsje met wieltjes: ‘kijk mama, zonder handen, tot het ‘Ik kom op de radio!’ Verwezenlijking toont zich met rechte rug naar moeder en vader. Mijn mama was daarbovenop mijn kompas. Met haar heengaan ben ik nu dus het noorden kwijt. En toch blijf ik me koppig in mijn hoofd en hart naar haar richten. Als een zonnebloem naar de zon.
Via rimpelingen
Louie, zodra ik wist dat oma’s ziekte terminaal was, ben ik veel beginnen lezen in boeken over kanker, afscheid, verlies en rouw. Aard van het beestje… Ik zocht koortsachtig naar woorden, inzichten, ideeën die de onmogelijke hardheid van wat ons te wachten stond een tikkeltje konden verzachten. Eén van de meest troostende gedachten die ik tegenkwam was deze:
‘Rimpelingen zijn concentrische cirkels van invloed die ieder van ons (vaak onopzettelijk en zonder het te beseffen) creëert en die jarenlang, soms zelfs generaties lang, invloed kunnen uitoefenen op anderen. Het effect dat wij op anderen hebben wordt immers vervolgens aan anderen doorgegeven, zoals de rimpelingen in een vijver net zolang doorgaan tot ze onzichtbaar zijn geworden, maar nog steeds op een onzichtbaar niveau voortduren. Het idee dat we iets van onszelf kunnen nalaten, zelfs zonder dat we dat weten, is een krachtig weerwoord voor al diegenen die beweren dat je eindigheid en vergankelijkheid onafwendbaar tot zinloosheid leiden.’ (Irvin D. Yalom, Tegen de zon in kijken)
Sterfelijkheid overwinnen via rimpelingen: ons goed advies en voorbeeld verspreidt zich en kan een voortdurende positieve nalatenschap betekenen. De rimpelingen die oma veroorzaakt heeft met haar permanente glimlach en al het moois dat ze uitstraalde, golft in veelvoud over de wereld. Zo schreef ik voorts in mijn afscheidsbrief aan je oma: ‘Stel het je voor: jij was op pakweg dinsdag 06/05/1988 weerom zo lief tegen een kindje in de bib, waardoor dat jongetje vrolijk naar huis terugkeerde, op zijn beurt lief was tegen zijn ouders waardoor deze een nakende ruzie in de kiem smoorden, weer liefde teruggaven, waardoor het jongetje de dag erop op de speelplaats een gepest meisje troostte die in een plas was geduwd. Het gepeste meisje had net dat tikkeltje steun nodig om wat meer zelfvertrouwen te krijgen met alle positieve gevolgen van dien… Stom voorbeeld, maar zo moet je het je voorstellen… maal duizend. Met elk goed advies, elk op maat aangeraden boekje, elk luisterend oor, elke lach veroorzaakte je een rimpeling die doorheen de wereld blijft lopen: natuurlijk het meeste bij je naasten, maar ook bij al die vergeten onbekenden. Je zit als bron van goeds in talrijke glimlachen, blije herinneringen en levens vervat. En al die levens geven dat weer door…’
Louietje, de grootste rimpeling die in mijn leven loopt, is hoe ik oma’s liefde aan mij als kind, nu als een tsunami aan jou doorgeef. Zo blijft oma via liefde aanwezig.
Over haar praten
Ik praat vaak over je oma: met mijn papa, mijn zus, met mama Fien, met vrienden. Dat ga ik later ook met jou doen, Louie. Maar geen haast hoor, je woordenschat bestaat tenslotte nog enkel uit neeeeee, kijkkijkkijk en … mama.
Twaalfde brief aan Louie Stopius,
Lieve Louie,
je bent de laatste maanden zooo gegroeid dat sindsdien meneer kool tegen mevrouw kool zegt: ‘Amai, die groeit echt als… dat jongetje Louie.’ En met groeien bedoel ik niet alleen je kledingmaat, de blonde haartjes in je nek die de onduidelijkheid bewaren of ze zich zullen groeperen als Krishna-staartje of als nektapijt; noch dat je per week telkens een ietsje verder staand voorwerp op het dressoir kunt vastpakken en tot uwer eigendom claimen. Nee, groeien doe je zowel qua figuur als figuurlijk. Jouw woordenschat is bijvoorbeeld sinds mijn laatste brief verdubbeld. Met zeer gewillige en eufemistische oren verstaan je ouders ba als bal, miii als miauw en de rest van je gebrabbel als vloeiend Russisch. Beauty is in the eye of the beholder is ons niet vreemd. Ik interpreteer dan ook je halve headbangen in het autostoeltje bij 90s hiphop, reggae of afrobeat als een dubbel geschenk van goede smaak en natuurlijke flow. En jouw enthousiaste danspartijen bij Nijntje’s Vier Seizoenen-lied? Die momenten van zwakte vergeet en vergeef ik zo snel mogelijk. Je bent tenslotte nog maar een dreumes.
Groeien bedoel ik ook in karakter en persoonlijkheid: als een rupsje dat ons al af en toe een kleur toont van de vlinder die hij ooit zal worden; als een flash forward naar de mens die in je zit verscholen. Zo vertelde de crècheleidster ons vorige week dat er een klein meisje van een ander klasje werkelijk de hele dag continu huilt. Wanneer alle kinderen buiten spelen, is er telkens één enkel mensje dat naast het huilertje gaat zitten om haar met zachte verbazing aan te kijken: meneerke Stoop. In mijn reactie kom ik bij dergelijk zoets vaak niet verder dan: ‘Ooooh, mijn hart, mijn hart!’ Ons ouderschap en jouw ontwikkeling lijken de laatste tijd haasje over te doen. Telkens als jij een sprongetje maakt, trachten wij een aanloop te nemen om weer net wat verder over je heen te springen. Jouw sprongetjes wekken bij ons vaak gefronste wenkbrauwen en verbaasde geluiden op die men eerder zou verwachten bij onopgeloste mathematische paradoxen. Huuuuuhhh?? Je zit immers in een fase waar je al veel begrijpt, maar je je nog niet verbaal kunt uitdrukken. We proberen dan jouw tekens, gebaren en je русскийl te ontcijferen om je weer bij te benen en je hopelijk een stapje voor te zijn. Aan de gangdeur gaan staan en naar boven wijzen, betekent natuurlijk ‘ik wil gaan slapen’. (niet zo heel veel verschil met een hondje dat aan de voordeur draait en kwispelt om te gaan wandelen.) Vager en enigmatischer wordt het telkens tijdens het avondeten: de ene keer pik je met microscopische precisie enkel de champignons van je bord en laat je de 50 tinten groen links liggen, de volgende keer zie je een champignon en kogelstoot je die richting keukenvloer. Dan moeten ik en je mama weer haasje over doen met je nieuwste rariteit en detecteren hoe we dit kunnen interpreteren en oplossen. Wat na empirisch onderzoek telkenmale werkt, is gedroogde uitjes of parmezan over je eten strooien. Dan ga je terug met volle goesting aan de slag. ‘Maar dat is toch ongezond!?’ hoor ik de dieetpolitie al digitaal roepen. De eerste maal krijg je effectief een beetje om je smulmotor terug in gang te zetten, de tweede en derde keer doen we alsof. Dus als iemand ons ooit door het keukenraam met z’n drietjes ziet zitten en niet begrijpt waarom we uitjes strooien met het deksel op de pot, weet dan: opvoeden is psychologische oorlogvoering.
Weet je wie nóg meer groeit dan jijzelf, Louie? Je papa. En dat doe ik (figuurlijk, niet qua figuur -gelukkig maar) louter omdat jij er bent. In de twijfel om ons al of niet aan nakomelingen te wagen, kwam steeds maar weer mijn en mama’s vrijheid als voornaamste obstakel ter sprake. Vrij zijn om onze verlangens lustig na te jagen. Vrij zijn om eens een dagje niks te hoeven.Vrij zijn als tegengesteld aan die andere V’s: verplichtingen en verantwoordelijkheid. In mijn tweede jeugd (rond mijn dertigste) bakende ik ironisch genoeg vrijheid af tot iets wat grijpbaar voor me was: soloreizen, nachtelijke escapades, niet te veel verplichtingen. Ik hing vrijheid -als een wortel voor een ezel- in mijn blikveld en waggelde of galoppeerde er achteraan. Als ik het dan eindelijk vastbeet, verslond ik het alsof ik enkel hierom geboren was en nu rustig kon sterven….tot… een nieuwe wortel mijn blikveld passeerde. Vraag maar aan je mama hoe ik nog steeds deze vrijheidsverhalen als heldendichten zit op te halen. Ik ben een herkauwer. En nu -rond mijn veertigste- leer jij me dat vrijheid niet per definitie een individuele of ‘tweezame’ zaak is. Je toont me dat binnen het begrensde kader van verplichtingen en verantwoordelijkheid waar we nu in vertoeven, zoveel nieuwigheden en verrassingen kunnen worden aangeboord. Vrijheid wordt niet verengd tot ‘mijn eigen gangetje gaan’. Het is een weg die breder is geworden en meer vertakkingen kent, louter omdat het blikveld en het fascinerende gedrag van een dreumes een onbegrensde rijkdom behelst. Alsof vrijheid nu geen pad meer is dat halsstarrig tot voorbij de horizon reikt, maar een hele delta die -via elke mogelijke route- sowieso uitmondt in een zee van liefde.Oei Louie, je papa wordt soft op z’n oude dag. Hopelijk vergeef je me het mierzoete en die truc met de gedroogde uitjes. Maar geen haast hoor, je bent tenslotte nog maar 19 maanden oud.
Dertiende brief aan Louie Stopius
Over mandarijnen en ganzen,
Lieve Louie,
Kinderen zijn proefkonijnen. Ouders zijn wetenschappers. Om uit te vissen hoe we een gegeven casus moeten aanpakken, houden we alle parameters constant en wijzigen we er telkens één om te zien hoe we het euvel kunnen wegwerken. Zo brengt je fase van peuterpubertijd vaak een nachtelijke strijd om je te doen slapen. Parameters zijn flesje met melk, flesje met pap, enkel warm water, pyjamabroekje aan of uit, keuze van slaapzakken, verhaaltje of niet, welke knuffels we bij je leggen én -om een lang verhaal kort te maken-… de beslissende factor: jouw slaapkamerdeur op een kier openlaten met het licht aan in de gang. Milgram en Zimbardo hadden hier jaaaaren over gedaan. Deze trial and error speelt op verschillende terreinen en wordt met dubbelblind experimenten, placebo’s en psychologisch schaakspel beantwoord. Je bent nog geen twee en het opvoeden loopt al op kruissnelheid. Deze fase lijkt me frustrerend voor jou: je begrijpt plots al zoveel woorden, je weet dat er grenzen zijn die je kan proberen oprekken maar je kunt je willetje amper in taal omzetten. Voor wat je absoluut niet ziet zitten, heb je één vaste, multi-inzetbare term: ‘Uit!’ Dat klinkt wat bot, maar heeft wel het voordeel van duidelijkheid. Een tijdje dacht ik dat jouw enthousiaste uitroep ‘Bam!’ je vakjargon was voor banaan of boterham (bammetje – bam) maar die epistemologische binnenweg bleek zelfs voor een kleine Stoop te geniaal. Nee, ‘Bam’ roep je tegen álles wat je hartje begeert, maar ontbeert. Hoe hoger het verlangen, hoe luider je stem: yoghurt, pindakaas, MANDARIJN = BAAAAAAMMMM! Dit laatste is zo gegeerd dat ik en je mama het met vernuftige codetaal ‘M’ noemen. ‘Seg Fien, hoeveel M heeft hij al op vandaag?’ ‘Twee M, een bakje Ypsilon en drie bammetjes met S.’ S is Stroop. Als in Louie Stroop. En zo blijven we je telkens een stapje voor.
Gelukkig zijn ouders slechts parttime wetenschappers en linguïsten, dus kunnen ze zich in hun resterende vrije tijd bezighouden met wat de verstoorde nachtrust, de zure pampers en de door jou teruggegooide broodkorsten overcompenseert: knuffelen, kietelen, spelen, voorlezen, kusjes geven, kassiersters doen smelten van schattigheid, met de metro naar het centrum gaan, je zien aanstormen als een American football-player richting touchdown als je me ‘s avonds doorheen de glazen deur van de crèche hebt gespot, en naar je zachtjes zuchtende lijfje komen kijken als je eindelijk slaapt. De laatste tijd is daar nog iets bijgekomen. Tromgeroffel voor de dames en heren van de pedagogipolitie… TV! Men kan me bijeenvegen als ik vijf minuten naar je heb gekeken als je zelf met de aandacht van een uitgeslapen neurochirurg naar Sesamstraat kijkt. Zo lief! Af en toe kijk ik zelf ook naar het scherm en verbaas ik me vooral over die belachelijk overduidelijke touwen aan de handen van Ieniemienie en Tommy die mijn kinderogen jarenlang gewillig ontglipten. Meer voor mezelf dan voor jou mix ik af en toe een ferme dosis nostalgie door onze selectie: de Freggels, Snorkels, Smurfen, …Hopeloos verouderd, maar voor mij het equivalent van mandarijn ondergedompeld in stroop.
En toen kwam de shock…Ik zocht en vond de intro van Nils Holgersson op youtube en de muziek overbrugde het gapende gat van dertig jaar, vergezeld van dit zoete gezang (zie link met de muziek in reactie):
“Hoog in de lucht boven Zweden
Over de huizen en over de zee
Vliegen de ganzen naar Lapland
Kruimel en Nils mogen mee
Nils Holgersson
Vliegt op een gans naar de zon
Nils Holgersson
Komt in ‘t najaar weerom
Laag in de donkere bossen
Hoog in de bergen waar het koud is en guur
Nils en de ganzen beleven
Steeds weer een nieuw avontuur.”
Ik zal een poging wagen om hier de morsecode van mijn galopperend hart te ontleden toen de intro de kamer vulde. De gehele zondvloed van warmte en geborgenheid en moederschoot en de troost van mijn ouders aan mijn door nachtmerries bezocht bedje en de liters tonnen kilometers liefde van weleer spoelde over me heen, alsof mijn gehele kindertijd me gedestilleerd werd aangeboden in één luttele minuut. Dit meest vredevolle kernwapen, deze essence d’amour, deze handvol zandkorrels die al 41 jaar van bodem naar bodem bewegen, trof me zo fel dat de tranen razendsnel mijn wangen afdaalden. Gefixeerd op de vliegende ganzen zag je niet hoe ik naast je zat te worstelen met een versterkt gevoel van onomkeerbaarheid en natuurlijk het heengaan van mijn eigen mama. Het komt niet meer terug voor mij. Nooit meer. Volwassen zijn is zoveel meer geven dan nemen, meer moeten dan mogen. Het warme nest verlaten is vliegen en blijven vliegen tot je erbij neer valt. Maar de briljante ironie, de krachtigste zalving, het mooiste tussen jou en mij is, Louie, dat mijn redding uit dezelfde materie bestaat als mijn gemis: ik kan je nu op mijn beurt die liters tonnen kilometers liefde geven. Ik zal je nest zo zomers houden dat je genoeg restwarmte meekrijgt wanneer je later ‘hoog in de bergen waar het koud is en guur’ tussen de andere volwassenen vliegt en altijd kunt teruggrijpen naar iets wat onlosmakelijk met je verbonden zal zijn en waardoor de balans van het leven hopelijk overhelt naar meer BAM dan UIT. Maar geen haast hoor, voor miljarden draaiingen van de zandloper zit je nog onbekommerd in het warme nest van papa en mama. Je bent tenslotte nog geen twee jaar.
Veertiende brief aan Louie Stopius,
geschreven in quarantainetijden
Liefste Louie,
Hoewel ik het liedje nog nooit uit eigen beweging heb opgezet, zal mijn latere associatie tussen deze periode en jouw gemoed als soundtrack hebben: Now I’ve had the time of my life No, I never felt like this before Yes I swear it’s the truth And I owe it all to … Corona. Tenminste één iemand in de hele wereld heeft in deze pandemische periode de tijd van zijn leven. Doorgaans ben je al een opgewekt wezentje, maar de voorbije weken kan je je geluk niet op. Logisch ook als Covid19 een stok in de wielen steekt van je lastige overgang naar een nieuwe crèchegroep en je lekker thuis mag blijven met je twee favoriete personen op de hele planeet. Ik en je mama zijn de laatste weken getransformeerd van estafette-ouders naar een marathongezin. Onze dagen volgen een schema van opstaan, met jou -en je kenmerkende hoedje op- in de zonnige voortuin zitten, beseffen hoe ongelooflijk gefortuneerd we zijn, lunchen, middagslaapje voor jou en thuiswerk voor ons, met jou in de zonnige achtertuin zitten, nog meer beseffen hoe ongelooflijk geprivilegieerd we zijn, koken, avondeten, jij naar bed, wij TV, lezen of gezelschapsspelletjes. Ja, jij hebt dit nooit geweten maar je ouders gaan na een godganse dag van met jou spelen, vlotjes zonder jou verder met spelen. Trivial Pursuit jagen we wel niet meer na sinds we ontdekten dat papa euhm gewoon altijd won én sinds mama haar allerbeste antwoord op een quizvraag nooit meer zal kunnen overtreffen: “Welke ‘homo’ ontdekte het vuur?’ ‘Elton John. Lieve Louie, laat ik ervan uit gaan dat je deze brief over twaalf jaar leest en je daar naast me zit, stiekem trots op je beginnend snorretje en hopend dat ik je browser geschiedenis nooit check (waarom word je zo rood?). Hoe kan ik nu aan een mens anno 2032 beschrijven wat het was om de befaamde Corona-golf te trotseren? Het eerst wat nu in me opkomt is een gedachte die me gisteren overviel: hoe kan het dat ik me na een eenenveertig-jarige tijdspanne van relatieve veiligheid gevolgd door een paar daagjes noodtoestand al zo sterk verheug op wat ik die 41 jaar lang vanzelfsprekend heb genomen? Zo verwend in West-Europa met de voortdurende bevrediging van die meest primaire behoefte van veiligheid en plots foetsie… You don’t know what you’ve got, till it’s gone, wist Joni Mitchell al eeuwen geleden. De contrasten in de wereld zijn aangescherpt, alsof de cijfertjes en data over ongelijkheid en machtsverhoudingen plots van 2- naar 3D zijn gegaan. Zoals de persoonlijke spullen van mensen na een orkaan als puin zichtbaar worden, zo zoomen we nu massaal in op de ravage van wat politici met hun blind geloof in neoliberalisme wereldwijd hebben aangericht: wie veel heeft, moet weinig. Wie weinig heeft, moet veel. Nevenfiguren worden martelaars, zelfverklaarde helden blijken draken. De onderkant is even breed als de top zichzelf hoog acht -ivoren torens verschanst waarin men nog steeds niet begrijpt dat samenlevingen waar het IQ zoveel belangrijker wordt geacht dan het EQ, ironisch genoeg van weinig IQ getuigen. De vraag is of we met het verzamelde puin opnieuw dezelfde luchtkastelen gaan bouwen of we onszelf en de wereld kunnen heruitvinden. In 2032 heb jij hier natuurlijk al het antwoord op.
Beste zoon, wat zegt jouw leerkracht geschiedenis over deze tijd? Spreekt hij over het ‘post 9/11-pre Corona-tijdperk’ zoals Verlichte geesten over de middeleeuwen? Zijn kolencentrales en belastingparadijzen tot mythische gedrochten geslonken? Kunnen jouw klasgenootjes het geloven dat we enorme vluchtelingenkampen hadden naast Europese resorts en politici die burgers uitscholden via sociale media? Staat het woord ‘Gutmensch’ nog in het woordenboek wat anno 2020 geschreeuwd werd naar al wie niét applaudisseerde bij het kapseizen van vluchtelingenbootjes? Huiveren jullie bij het idee dat een monsterlijk virus de planeet omcirkelde exact in het tijdperk waarin we de meest narcistische, harteloze monsters tot wereldleiders hadden verkozen: onmensen die -zoals tientallen Saurons tegelijk in Midden-Aarde- een schaduw over de wereld wierpen en enkel bezig leken met het aanmaken en afmaken van hun eigen tegenstanders?
En toch heb ik hoop. Ik ben dan ook een naievegeitenwollensokkenoverjaarsehippie. Ik geloof dat we de rechts-populistische golf kunnen ombuigen omdat hun fixatie op identiteit en volksgroepen er veel minder toe doet als ieder gewoon thuis zit en schrikt heeft dat het doorgeknipte vangnet van de zorg hun eigen persoonlijke dolksteek kan betekenen. Ik geloof dat we uit onze mondiale slaap zijn wakkergeschud en onze prioriteiten makkelijker te lokaliseren zijn nu de aardkloot even niet meer door raast. Ik geloof dat resetten makkelijker is vanuit pauzestand.
Lieve Louie, ik beloof je dat ik mijn uiterste best ga doen om cynisme te bevechten en mijn steentjes bij te dragen aan de heraanleg van onze nieuwe weg, zodat deze periode over twaalf jaar voor jou als donkere prehistorie klinkt. Maar ik heb nog geen haast hoor, we blijven nog minstens een paar maandjes binnen.
Vijftiende brief aan Louie Stopius,
Over je zalige taalfoutjes, over onbegrensde verbeelding, en -toegegeven- te vaak over mezelf.Liefste Louie,Je zou denken dat ik gedurende elf maanden van halve tot hele Coronaquarantaine wat meer tijd zou hebben gevonden om nieuwe brieven aan jou te schrijven, maar papa had het te druk met eindeloos scrollen tussen posts van Qomplotdenkers, op één week afgestudeerde virologen en als paddenstoelen groeiende strijders voor Verlichting en democratie die weliswaar achter fascisten aanhollen. Oh ja, en met 127 boeken lezen.Intussen mis ik met jou naar dierentuin en zwembad gaan, het knuffelen van vrienden, met mama iets gaan eten en me vrijelijk tussen de massa bewegen zonder mijn medemens te zien als potentieel virusdrager. Ik smacht zelfs naar de katers na het uitgaan. Eén pluspunt van deze vier seizoenen-winterslaap der spontaniteit is dat ik nog vaker bij jou mag zijn: een tijd gevuld met jouw kleine stapjes, grote ontdekkingen en rare woordjes. Zo kreeg ‘mango’ de veel mooiere naam ‘gungung’, plaats je -net als mama- achter vele zinnen een vragende ‘toch’ en als ik je vriendelijk vraag om je korstjes op te eten antwoord je: ‘Graag niet, papa. Graag niet!’ Dat ik nota bene als docent Nederlands en boekenrecensent met volle teugen van dergelijk foutjes geniet, stroomt genoeg vaderliefde in om oceanen te vullen. Ik heb ervaren dat slechts één ding nog gezelliger is dan met mijn boek op de bank liggen: met mijn boek op de bank liggen en jij die wellicht onbewust tegen me aanleunt terwijl je aan jouw eigen wereldje bouwt met blokken en dagdromen. Dan smelt ik bijna even hard als toen ik en mama jou -zoals elke nacht- kwamen toedekken en je in je slaapje plots ‘molen’ mompelde, nadat we de halve autorit ‘Zo gaat de molen’ hadden gezongen. Het andere liedje die middag was ‘Ik zag twee beren’ en die evergreen boorde een nieuw kijkgaatje in de contouren van mijn jeugdherinneringen. Het moet de eerste keer geweest zijn dat ik -als een Indiaan die zijn oren te gronde legt- iets tegelijk wazig en groots voelde naderen: het vage besef dat met al die dieren en rijmpjes het liedje eindeloos kon doorgaan. Dat de aanvang met die twee broodjes smerende beren het binnen beuken was van de poorten tot een grenzeloos universum van mogelijkheden. Niet dat mijn kinderhoofd dit onder woorden kon brengen -ben pas later een genie geworden- maar die schuchtere stappen richting onbegrensde fantasiewereld vormden wel degelijk het eerste zaadje van een tuin waarin kinderjaren overgingen in tienerjaren en waar het zinderende ad infinitum van de laatste regeltjes in De Gebroeders Leeuwenhart en de onontgonnen gebieden op de wereldkaart van Tolkien’s Midden-Aarde ontsproten. Dit gevoel van eindeloosheid werd voorgoed mijn brandstof en bestemming, mijn passie en vraatzucht, mijn verbeten verbintenis aan wat (me) verbindt. Louie, ik heb geen idee of dit zin maakt en nog minder of jij dit ook zo zult ervaren. Je zou kunnen denken dat die oneindigheid nu bijvoorbeeld in het worldwide web verweven zit en hoewel ik de gulzigste googler ben en dagdagelijks via het internet mijn blik op literatuur en muziek een paar graden oprek, ben ik bang dat deze digitale evolutie exact die daverende grond en het eureka van de ontdekking wegvaagt. Ik klink oud en dat mag als ouder, maar ik hoop dat jij ooit moogt ervaren hoe het voelt om tijdens het zappen (aan de knoppen van de TV – zo oud dus) plots Jimi Hendrix in concert op de BBC te zien passeren. Of om als dertienjarige in Canterbury een winkeltje binnen te stappen waar enkel ijzeren beeldjes van hobbits, tovenaars en dwergen werden tentoongesteld en ik me samenzweerderig deelgenoot -reisgenoot, waarom niet- van de verkoper zag. Een kleine dertig jaar later kan ik mezelf máándenlang kijkplezier schenken met uniek beeldmateriaal van Jimi Hendrix of 39.700.000 webpagina’s over Tolkien aanklikken. And counting.De macht van de vondst, de slag van de verrassing, de spanning bij het betreden van het grote onbekende lijkt juist door de fixatie op het immer bereikbare en allesomvattende bemoeilijkt. Zo ben ik nog steeds dankbaar dat ik mijn soloreizen in Centraal-Amerika en Azië zonder smartphone heb mogen ondernemen: dus zonder scherm kijkende medereizigers en de druk-op-de-knop-en-alle-info-is-nabij-zekerheid. ‘Oh, wat ben jij een ouwe zeikerd’, zeg je nu wellicht als je deze brief over x aantal jaren naast me zit te lezen, want tegen dan heb je vermoedelijk ‘graag niet, papa’ al wat bijgevijld. Ik wil hier enkel mijn besef uitdrukken dat magie vaak in beperktheid schemert, dat je jouw universum mag blijven vergroten met mango’s die gungung heten en dat niks je verbeelding beter kan activeren dan jijzelf. Maar geen haast hoor, je bent tenslotte nog maar drie jaar… …toch?
Zestiende brief aan Louie,
In de naam van de vader,
de moeder en de twee zusjes.
Lieve Louie,‘Waar blijven ze nu?’ De baby’s, je zusjes, de intense omslag die al 35 weken lang op onze voordeur klopt, wachtend om te worden binnengelaten? Mama’s buik, de spanning, de nieuwsgierigheid, onze liefde, alles groeit. Dus ook de weemoed bij het afscheid van onze heilige drievuldigheid. Dik drie jaar ben je ons zoethoudertje, ons middelpunt, onze aaneenschakeling van eerste keren. En nu komen er twee ankerpunten bij. Een driehoek omvormen tot vijfhoek: zal dat wringen? Hoe ver zullen we ons kunnen plooien om een gelijkvormig patroon te blijven vormen? Hoeveel energie zullen ik en je mama overhouden om je nooit het vijfde wiel aan de wagen te doen voelen?
Het lijkt alsof je je oor onlangs ten gronde hebt gelegd, een daverende verandering voelde naderen, en daarop besloot om nog snel een paar grote stappen te nemen: in zelfstandigheid, in je ouders helpen, fietsen, puzzelen, onderbroekenlol en in de verhalen die je vertelt. Alsof je weet dat je nog snel in vlinderslag vooruit moet zwemmen, omdat je misschien -uit jaloezie over de twee prinsessen in de troontjes naast jou- eventjes tegen de stroom in gaat spartelen en zo bij een eerder punt zult belanden. Ondanks de grote stappen richting grote broer blijf je jezelf. De filosoof met de snor hamerde op ‘worden wie je bent’, maar als kindje ben je toch vooral permanent aan het zijn wie je wordt en komt jouw eigenheid ons al dagelijks aantikken met een ‘hé, dit ben ik, dit blijf ik.’ De rups herbergt de vlinder. Als ik je in een zestal woorden moet typeren: zacht, voorzichtig, observerend, empathisch, vrolijk en lief. Nee zeven: af en toe ben je eigengereid. Als iedereen een voet voorwaarts zet, blijf jij lekker staan. In een wereld waarin stilte en stilstaan doorgaans gelijkstaat aan achteruitgang en we dus met z’n allen verwoed blijven springen, botsen, ploeteren, vallen en weer opveren, is het juist lovenswaardig om je even aan de kant te zetten en je eigen ding -of juist niets- te doen. Liever Stoïcijns dan Spartaans…
Alles went en het feit dat alles went is misschien nog het traagste wat went. Want hoe vaak ervaar je in je leven een plotse verandering als een meteoorinslag en dempt de tijd vanzelf de impact? Hoe dikwijls voel je dat iets álles zal veranderen, terwijl het achteraf langzaam wordt geïntegreerd op het pad dat er al was. Plotwendingen ja, maar wel binnen één enkel verhaal. Zo waren ik en je mama vijf dagen in totale schok toen ontdekt werd dat er niet één, maar twee leventjes ons nestje komen bewonen. En nu – een dik half jaar jaar later- kan ik die aardsverschuiving al niet meer inbeelden.Want alles went: mama die het half uurtje energie dat ze per dag bezit devoot aan jou schenkt en die al zo lang zo moedig haar oventje (zeg maar oven) warm houdt waardoor haar aanwezigheid in huis spontaan wordt begeleid door de ingebeelde soundtrack van die andere krullenbol: ‘and then a hero comes along, with the strenght to carry on…’
Alles went: ook als je vergeefs zit te plassen en vanop de pot roept: ‘hij doet het niet, papa! Hij doet het niet!’ Wanneer ik je in de tuin van de crèche bespioneer en zie hoe je bezorgd naar een huilend kindje toestapt, vraagt wat er scheelt en je een kusje geeft, waar het pijn doet. Alles went: hoe je in je overgebleven broodkorstjes olifanten en krokodillen erkent, hoe je de door jou als ‘gungung’ gedoopte mango tot op de pit afkluift, hoe je slaapliedjes voor je eigen knuffels zingt, en je eigenlijk het stopwoordje van papa ‘eigenlijk’ overneemt. Alles went: dat je oma Moni een zon voor je zou betekend hebben, maar ze nu in de schaduw blijft; dat ze nooit heeft geweten dat haar zoon een tweeling krijgt; dat ik haar niet eventjes terug in de tijd kan gaan influisteren ‘mama, er komen ooit nog twee kersverse kleindochtertjes bij’ en dat haar enige kleinzoontje zich al na 3,5 jaar reeds tot zo’n mooie minimens zou ontpoppen. Het is niet omdat iets went dat het geen pijn blijft doen.
Liefste minimens, gisteren vroeg je: ‘als de baby’s eruit zijn, mag ik dan in mama’s buik?’ Ik vrees dat dit niet mogelijk is. Maar wees er zeker van dat de zusjes hun grote broer ook willen leren kennen, dus speel maar even geen verstoppertje. Weldra zal je je heen en weer bewegen tussen je eilandje en ons drukke vasteland, tussen je eigen melodie en de samenzang met je zusjes, tussen het rusteloze springkasteel van de buitenwereld en de sprongetjes die je voorzichtig op je eigen weg maakt. Louie, mijn zoetste zoontje, ons hart zal nooit minder vol van je zijn. Er komen enkel twee kamertjes bij.
Eerste brief aan Juultje en Rosie,
zeventiende brief aan Louie
Lieve Rosie en Juultje,
jullie waren nooit nooit. Zo lijkt het wel. Het idee dat we nu enkel een eenling zouden hebben, klinkt even absurd als dat eerste nieuws over twee vruchtjes. De schok na die eerste echo (mama begon ongecontroleerd te schaterlachen telkens onderbroken door een ‘oh nee’ en ik zat als een sneeuwpop door het raam naar buiten te staren waar ik al mijn boeken door de lucht zag vliegen) was al verzacht tijdens de zwangerschap en is nu gestrand én weggespoeld door de afgelopen vijf weken waarin jullie slapen en drinken en leven alsof jullie leven ervan afhangt. En dat gaat zo goed! Als een verwittigd man er twee waard is, zijn papa en mama met honderden. Zovele eerste zware reacties en ongevraagde adviezen: ‘Oei, een tweeling: dat wordt pittig! ‘Ocharme’ ‘Double trouble’, ‘Probeer wat bij te slapen nu het nog kan’, ‘Tot over vijf jaar!’ Los van het karige psychologische licht dat in dergelijke opmerkingen schemert, zijn de voorspellingen tot nu toe te negatief gebleken. Code Rood van nachten waarbij beide baby’s elkaar afwisselen met huilbuien en Louie die een potje mee komt janken, werd nooit van kracht -Nationaal Rampenplan mede ingedommeld. Want waar wij uitputting hadden verwacht, is er enkel een normale vermoeidheid. Waar we chaos vreesden, is er hoogstens drukte. We zoeken daarbij geleidelijk een gezonde balans tussen georganiseerd en organisch. Terwijl wij van acht naar zes voedingen zijn afgeslankt, zijn jullie gestaag gegroeid. Wanneer eenpersoonsmelkfabriek mama kolft (1,5 liter per dag!), geef ik jullie tegelijk de fles. Het is verbijsterend hoeveel je kan met een paar handen, knieën en een half dozijn kussens.
Zo vreemd hoe een geboorte samenvalt met een omslag van groots naar minuscuul: het iconische eerste zuchtje adem als startschot van jullie buitenbuikse avonturen vloeit razendsnel over in een focus op het allerkleinste: grammetjes geboortegewicht, centiliters melk, decimalen lichaamstemperatuur en natuurlijk jullie gratis miniatuur-theater van teentjes, vingertjes en alles daartussen. Lastig hierbij voor papa is het gefriemel met knoopjes en armpjes van rompertjes maat 44 -alsof je een olifant laat kantklossen. Mijn ergernis vang ik daarbij op door kinderliedjes te verzinnen. Hoewel ik fan ben van hiphop freestyle battles, blijk ik zelf alle talent te ontberen. Ik geraak niet veel verder dan: “Kom maar hier, lief klein dier,kom maar hier bij papa dier (of ‘mier’ als ik in een creatieve flow zit)’ Move over Wu Tang Clan!Lieve Rosie en lieve Juultje,Hoe sterk kunnen jullie van elkaar verschillen? Rosie, jij lijkt op een kruising tussen een gezapige boeddha en een Hollywood-diva met huiltjes en kreetjes die zo ‘a-maaaa-zing-ly cute’ zijn dat je waarschijnlijk als allereerste woordje ‘excuseer’ zult fluisteren na een boertje. Juultje, jij lijkt op een schattig kabouteromaatje dat op de rug van een gans vanuit Lapland is komen aanvliegen. Net zoals in mama’s buik is Juultje de kleine felle drukdoener en Rosie de grotere onverstoorbare. En ook nu lonkt en grijpt de kleinste naar de grootste, die daar volstrekt stoïcijns onder blijft.Oké, laat ons gewoon eerlijk zijn: Juultje is mama, Rosie is papa. De genencompetitie is aldus gestart. Let the games begin! ‘Die van mij is dit.’ ‘Ja ja, maar die van mij kan dat…’ Grapje hé! (Go Rosie) Het vergt me aldus weinig verbeeldingskracht om vijftien jaar vooruit te kijken en een puberJuultje gretig te zien binnenstormen op de kamer van puberRosie om haar met een boek aan te treffen achter een ‘Shut up I’m reading’- theekop.
Lieve Louie, Wat een anticlimax: bijna 37 weken wachten op speelkameraadjes die nu bijna de ganse tijd kakkend in coma liggen. Desondanks ben je zo zorgzaam, zacht en lief. Los van enkele hitsige momenten bespeuren we vooralsnog geen jaloezie. Je gunt ons de meisjes en de meisjes ons. Jezelf beschouw je volhartig als grote broer: een jongetje dat op zijn eigen ontdekkingstocht af en toe halthoudt bij de wiegjes van zijn zusjes, een speentje instopt (zeg maar ‘propt’) en weer verder wandelt op het eigen pad van vriendjes, speelgoed en aarbeienijsjes. Vergeef me mijn vermoeidheid, Louie, wanneer je je ’s ochtend -onwetend over hoe onze nacht is geweest- met je zoekboek naast me in bed komt vleien, waarop ik hoop mijn ogen bij elke zoekopdracht zo lang mogelijk te kunnen sluiten en jij tot mijn spijt telkens na één seconde ‘hier!’ of na 2 seconden ‘Ik zie dat niet, papa’ antwoordt.Hoewel je al zoooo veel meer kunt en weet dan je zusjes, geniet ik ook van je lieflijke foutjes en kleuterverbeelding: bij mooi, helder weer spreek je steevast over ‘Tis blauwe zon, papa’en wanneer we buurtmeisje Jamie een keertje in de verte zagen wandelen, porden we je aan heel luid haar naam te roepen, waarop je jezelf schrap en je keel open zette met ‘RRRRRROOOOOOEEEEEEPPPPPPEEEEEEEENNNNN.’
Lieve kindjes, Hoewel jullie mijn hele universum een kwartslag hebben doen draaien, dacht ik de afgelopen periode dagdagelijks 30 keer aan verrechtsing ( i.e. verharding), 35 keer aan klimaatverandering, 40 keer aan die arme arme Afghanen. Het is alsof er ons door de spleten van onze microkosmos enkel slecht nieuws bereikt en ons warm nestje in wankele boomtoppen gebouwd is. Ik realiseer me dat jullie uitvliegtocht over X aantal jaren een zweven fladderen vliegen wordt met slinkende opties om helemaal veilig te landen. Het lijkt alsof het nieuws vroeger naar mijn hoofd ging en nu zonder omwegen direct naar het hart. Ik loop daar echt onder gebukt. Ik kan al mijn hele lange leven niet tegen onredelijkheid, maar de jongste jaren val ik van de ene verbazing in de andere over hoeveel waanzin en walgelijks ik aantref. ‘Euhh, waren we hier met z’n allen niet al lang voorbij? Hadden we geen ethiek en ratio afgesproken als vaste grond onder onze voeten? Het is niet omdat iemand recht heeft op een eigen mening dat die niet volstrekt onethisch en onwaar kan zijn.’ Het is vreemd dat we jullie nu gaan opvoeden richting volwassenheid terwijl een te groot deel van de volwassenen botweg de weg kwijt is in een wereld die het mogelijk maakt dat drie van de rijkste individuen op aarde liever space cowboy dan weldoener spelen; waar leiders winst en macht boven natuur en klimaat blíjven plaatsen; waar Afghaanse barbaren rondlopen die pubermeisjes aan oude mannen haken en waar wij niks niks niks aan (kunnen?) doen om hen te helpen. Sorry dat ik deze verwelkomingsbrief zo bezoedel, maar we leven natuurlijk niet op een ééngezinseilandje: jullie eerste levensweken vielen immers volledig samen met klimaatrampen en de zoveelste donkere bladzijde in extremisme én imperialisme: zware, zwarte zaken die hopelijk nog lang verdoken zullen blijven onder de groene heuvels en de ingebeelde groene heuvels achter die groene heuvels waarop jullie kindertijd zal bloeien. Waar we gelukkig levenslang en bodemloos uit kunnen putten is liefde. Kunst, vriendschap, natuur, hoop, verwondering, geluk, liefde. Daar moeten we het mee doen. Daar doen we het voor.
En mijn liefde voor jullie groeit. Het is nog niet van de diepe, diepe aard als die voor Louie en mama, maar voelt als met de voeten op het strand te worden overspoeld door verfrissende golven die als gekrulde bezorgers van toekomstige liefde vanuit de diepe diepe zee mijn kust raken. Maar geen haast hoor, jullie zijn tenslotte nog maar zes weken oud.

Achttiende brief aan Louie Stopius
Lieve Louie, liefste vijfjarige,
Na een lange pauze is hier mijn nieuwe brief. Pal op je verjaardag! Zoals je bij een bergwandeling enkel écht het uitzicht in je opneemt als je even pauzeert of de top bereikt, kan ik je enkel schrijven als ik rust voel. 2022 was voor papa (en ook voor mama) het moeilijkste jaar uit zijn leven. Het leek wel alsof ik 365 dagen steil bergop heb geklommen en er amper tijd was voor genot, herstel of panorama. Ik wist op voorhand natuurlijk dat de babyjaren van een tweeling zeer heftig gingen worden maar alsnog heb ik het onderschat. Toen we op een moedeloos moment een slaapcoach inschakelden en we gedurende enkele nachten een logboek moesten bijhouden, stond het er zwart op wit: je mama en ik sliepen toen al wekenlang drie onderbroken uren per nacht. Voor jou betekende de komst van je zusjes vooral minder onverdeelde aandacht en energie van onze kant en meer geduld van de jouwe. Voorheen was je de as waarrond ons gezinnetje draaide en nu tollen we horendol met z’n vijven en zigzaggend zoeken we naar ritme en rust.
Ik moet er niet aan denken als jij niet was geweest wie je bent: invoelend, kalm, gehoorzaam (in zoverre een kleuter daartoe in staat is) en niet afgunstig. Hoewel je alle recht hebt om dagelijks je vinger hoog op te steken met de claim ‘en ik dan, ik, ik, ik’ heb je het ons niet moeilijker gemaakt dan het al was. Daar ben ik je heel dankbaar voor. Bovendien was jij het lopende voorbeeld van waar we naartoe werkten met je zusjes; jij toonde ons -door wie je ondertussen bent geworden- een glimp in de toekomst en de belangrijkste reden waarvoor we het doen: het verzorgen van twee hulpeloze en toch felle wezentjes, boordevol ouderlijke inspanningen die uiteindelijk zullen lonen.
Ik hou van je grappige uitspraken: hoe we ‘Kippeboe!’ spelen, de stukjes appel bestrooien met ‘kameel’ en hoe je beweert: ‘Papa, ik heb alleen honger in een snoepje.’. Hoe je die ene virusvariant ‘Oma Kron’ doopte en wat we op tafel zetten bij elk babybezoek: ‘ beschuit met meisjes.’ Hoe je de naam van je zusjes in één woord giet: ‘ Rosiejuultje.’ Hoe je antwoordt op de vraag: ‘ Wat wil je later doen als je groot bent? … Met papa spelen’ en hoe je me probeert te manipuleren: ‘Papa, ik heb pijn aan m’n tong. Ik moet een ijsje.’ Maar euh Louie, dat kneden van de ander gebeurt in twee richtingen. Je beseft het nog niet, maar opvoeden is liegen. Dus nee, maiskorrels zijn géén gele rozijntjes, choco is geen broccolipasta met koffiegruis en van boontjes kan je niet beter fietsen. Bovendien was het mama’s fantastische fantasie die jou compassie deed krijgen met voorbijrijdende rijken: cabrio’s zijn dus geen auto’s voor mensen die geen dak kunnen betalen.
Opvoeden is ook geconfronteerd worden met tegenstrijdigheden. Sommige karaktereigenschappen waar ik tijdens jouw eerste levensjaren alleen maar om kon juichen kunnen relatief snel overhellen naar zorgelijk: dat je zo lief, zoet en invoelend bent wordt voor een vijfjarige minder eenduidig positief. Natuurlijk wil ik dat je lief en zacht blijft maar ik wil evengoed dat je gehard bent tegen de mini-Trumpjes op de speelplaats, om maar te zwijgen van alle hufters die je nog gaat tegenkomen of waarover je gaat lezen in je volwassen leven. Vorige week nog… je wou jouw erwtjes niet opeten, geloofde niet dat je van erwtjes sneller van de glijbaan zoeft en toen we uiteindelijk onverwacht je bord leeg aantroffen, gaf je toe dat je stiekem iets op de grond had gegooid. Eén erwt. Eén enkelvoudig heimelijk weggegoten groen balletje versus Poetin, de Taliban en co! Het is daarom dat ik me -los van gefrustreerd- ook verheugd en opgelucht voel als je me wat meer tegenspreekt, deugnieterij uitsteekt en fysiek wat meer je mannetje staat. En toch… blijf vooral ook maar lief. Zie je wel: tegenstrijdig.
Ik wil je nog één advies meegeven geïnspireerd op iets wat onlangs gebeurde: de pot broccolipasta met koffiegruis glipte door mijn handen en knalde bijna uiteen op de keukenvloer tijdens onze befaamde huiselijke ochtendspits. Ik ving hem nog nét op. Wat nu volgt kan misschien helpen bij het vinden -of beter: vasthouden- van je levensvreugde: gelukkig worden door slechte dingen die (net) niet gebeuren: een trein die je op de valreep hebt gehaald, een verholpen valpartij, een fiets die na maanden buiten op straat niet gepikt blijkt, een bevreesd bloedonderzoek dat onverwacht vlekkeloos terugkomt. Onze menselijke geest is zo bedraad dat we vooral stilstaan bij de dingen die wel fout liepen. Ik raad je aan om steevast als iets rakelings goed loopt er de tijd voor te nemen om je daarin te wentelen. Oh, wat had ik gebaald als ik die trein had gemist. Oh wat had ik me lelijk pijn gedaan als ik van mijn fiets was gedonderd en oh hoe geweldig is het dat Rosiejuultje allebei gezond zijn. Ik vind deze zienswijze een mooie aanvulling op wat Joni Mitchell meer dan een halve eeuw geleden zong:
Don’t it always seem to go
That you don’t know what you’ve got
Till it’s gone
Ik weet heel goed wat ik in mijn handen heb. Wie weet is het een levensdoel op zich om het kluwen van alle zijpaden en omwegen, foute keuzes en gemiste kansen naar een punt te loodsen waarop je voelt dat dit het allemaal waard was? Het punt dat spijt wegveegt. Dat is het gezin dat ik nu heb. Je bent één van mijn bergtopjes van geluk waarop ik mijn eigen dalen, dwalen, balen, blaren uitwis en vergeef.
Liefste jongen van de hele wereld, laten we er nu even héél lang bij stilstaan dat papa en mama géén drieling hebben gekregen…
